21047 |
kaam |
kaam/kamen:
kǭm (L417p As)
|
Het wit gerimpeld of vlokkig vlies op wijn, bier, azijn, etc. dat wordt gevormd door een spruit- of gistzwam. [S 16; L 1 a-m; L 27, 53; monogr.]
II-2
|
20768 |
kaantjes |
kaaien:
kaantjes
kuje (L417p As),
krapjes:
krebkes (L417p As),
krappeltjes:
Verwant aan krep (dunne stof) Mo bakde mich eine bògkeskook möt kreppelkes spek in
kreppelke (L417p As),
krappen:
krabə (L417p As)
|
gebraden stukje spek || Hoe heten de vetklonters, die overblijven, als runds of varkensvet wordt gesmolten? (kaan) [ZND 02 (1923)] || stukjes vet waaruit het smout getrokken is [Goossens 1a (1955)] || uitgebraden stukjes spek waarvan het vet is weggeschept
III-2-3
|
26500 |
kaar |
kaar:
kār (L417p As)
|
Trechtervormige bak boven de bovenste molensteen waarin het te malen graan wordt gestort. Zie ook afb. 78. [N O, 19i; N O, 41a; A 42A, 37; N D, 11; Sche 51; Vds 148; Jan 155; Coe 136; Grof 157; monogr.]
II-3
|
19791 |
kaars |
kaars:
kars (L417p As)
|
kaars [RND]
III-2-1
|
23407 |
kaarsenbak add. |
kandelaar:
kandeler (L417p As)
|
De houder, waarin brandende kaarsen gezet kunnen worden, meestal voor een heiligenbeeld [kaarsenbak?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19422 |
kaarsendomper |
kaarsendomper:
kàrsendómper (L417p As)
|
Kapje met een steel om een kaarsvlam te doven (dover, domper, domphoorn) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
22392 |
kaart met prentje |
geschilderde kaart:
gesjillerde kaart (L417p As),
kaart met een heilige:
kaart mèt ne heilige (L417p As),
kerk zonder heiligen:
Uitdrukking.
ich hèb hi-j n kèrk zónner heilige (L417p As),
mannetje:
menneke (L417p As),
prentje:
prentsje (L417p As)
|
een kaart met een prentje erop [beeld, pop, prentje] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
22505 |
kaarten (ww.) |
kaarten:
kâ:rtə (L417p As),
kârten (L417p As),
tuisen:
Kaartspelen in alg.
tówse (L417p As),
Kaartspelen.
toesen (L417p As)
|
kaarten [RND] || Kaarten. [Willems (1885)] || kaartspelen voor geld [tuisen] [N 112 (2006)] || Tuischen, vertuischen. (Gebruikt men deze woorden en in welke beteekenis: ruilen, verkoopen, schacheren, kaartspelen, enz.?) [ZND 08 (1925)]
III-3-2
|
22395 |
kaarten bijnemen |
bijpakken:
bejpakə (L417p As),
ramasseren (<fr.):
Van tafel bij elkaar vegen.
rammesaere (L417p As),
van de stok afpakken:
van de stok aafpakke (L417p As)
|
kaarten bijnemen [rafelen, fretten] [N 112 (2006)] || Kaarten bijnemen [rafelen, fretten]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22386 |
kaarten voor geld |
kaarten:
e peͅtjə kārtə (L417p As),
voor geld spelen:
vier geld spieële (L417p As)
|
kaartspelen voor geld [tuisen] [N 112 (2006)] || Kaartspelen voor geld [tuisen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|