18195 |
kous: algemeen |
kous:
koeos (L417p As),
kous (L417p As)
|
kous [ZND 01 (1922)] || kous (bedekt de voet en het been tot vlak onder of tot boven de knie) [ZND 16 (1934)]
III-1-3
|
18179 |
kousenband |
bindel:
bènnel (L417p As)
|
kousenband [ZND 01 (1922)]
III-1-3
|
18794 |
kousenwol |
wollen garen:
wòlle gāre (L417p As)
|
Wollen garen voor het breien van kousen (saai, sajet) [N 79 (1979)]
III-1-3
|
19621 |
kouter |
kouter:
kǫu̯.tǝr (L417p As)
|
Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.]
I-1
|
19231 |
kouwe drukte |
een gedoe:
(wat e) gedoog (L417p As),
gedoe op niks:
gedoog op niks (L417p As),
storm in een glas water:
(subst.).
stérm in e glaas wāter (L417p As)
|
drukte maken voor niets [N 85 (1981)] || drukte voor niets, kouwe drukte [bezwaai, pehaai, poehaai, behaai] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18205 |
kraag |
kraag:
kreeg (L417p As)
|
kraag [ZND 01 (1922)]
III-1-3
|
18271 |
kraagmantel |
pelerine (<fr.):
pillərin (L417p As)
|
een ouderwetse kraagmantel (pellerine?) [N 59 (1973)]
III-1-3
|
29061 |
kraagpunt |
punt:
pent (L417p As)
|
Het spits toelopende uiterste deel van de legger van de kraag aan de schouderzijden, haaks op de revers. [N 59, 122b]
II-7
|
17562 |
kraakbeen |
knoers/knors:
knors (L417p As)
|
kraakbeen [ZND 01 (1922)]
III-1-1
|
22858 |
kraaltjes |
pareltjes:
pɛ.rəlkəs (L417p As)
|
kraaltjes [RND]
III-3-2
|