24893 |
kreupelhout |
boskruid:
WBD/WLD ó even gesloten als oo inclusief bosbessen
bòskrówt (L417p As),
scharhout:
WBD/WLD ó even gesloten als oo
sjaarhówt (L417p As)
|
Laag houtgewas met dooreengegroeide stammen en takken (onderhout). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33831 |
kribbebijter |
kribbebijter:
krebǝbī.tǝr (L417p As)
|
Nerveus paard dat met de snijtanden in de kribbe of op een ander hard voorwerp bijt, de lucht hoorbaar naar binnen zuigt en kreunt. Dit leidt dikwijls tot indigestie. Een kribbebijter is te herkennen aan de sterke afslijting van de wrijfvlakken, vooral aan de voorrand der snijtanden. Een kribbebijter zuigt wel lucht op; het woord is echter geen synoniem van windzuiger (4.4.5). [JG 1a, 1b; A 48A, 41b; N 8, 62o en 84f; add. uit N 52]
I-9
|
22351 |
krijgertje spelen |
kletsje jagen:
kletske jage (L417p As),
/
kleske gagen (L417p As),
letsje aanhouwen:
letske aanhowe (L417p As)
|
Het spel waarbij één kind anderen tracht in te halen en dan te tikken, waarna de getikte weer de vangman is (ook op dit spel bestaan talloze varianten; misschien kunt u die ook vermelden: de naam en hoe het gespeeld werd) [letsen, hets geven, hetske jagen [N 88 (1982)] || tikkerke [SND (2006)]
III-3-2
|
24198 |
krijsen |
keken:
kééke (L417p As)
|
een hard schreeuwend geluid maken, gezegd van vogels (kèken, krijsen) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
21501 |
krijt |
krijt:
krīt (L417p As)
|
krijt [ZND m]
III-3-1
|
21946 |
kringetjes maken rond de duivin (baltsverschijnsel) |
ronddraaien:
ronddrèjje (L417p As),
rónddrèje (L417p As),
rondtorren:
róndtòrrə (L417p As)
|
Hoe benoemt men de volgende baltsverschijnselen van duiven: rond de duivin kringetjes maken? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
17861 |
krioelen |
krioelen:
kriŏele (L417p As),
wemelen:
wēmele (L417p As)
|
Krioelen: zich in alle richtingen dooreen bewegen (event. met veel lawaai) (krioelen, broeliën, krielen, kriewelen, kriemelen, wriemelen, wriemelen, grimmelen, wemelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18071 |
kroep |
kroep:
króp (L417p As)
|
Kroep: ontsteking van het strottehoofd en de luchtpijp die door afzettingen op het slijmvlies gevaar van verstikking met zich meebrengt (kroep, krop, pip). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20136 |
krollen |
janken:
WBD/WLD
jànke (L417p As)
|
Hoe noemt u het geluid van een krolse vrouwelijke kat [N 83 (1981)]
III-2-1
|
25010 |
krom, met bochten |
krom:
króm(p) (L417p As),
kronkelend:
krónkelend (L417p As)
|
afwijkend van een rechte lijn met een of meer bochten [krom, kromp, slom] [N 91 (1982)]
III-4-4
|