25124 |
natte sneeuw |
natte sneeuw:
#NAME?
na͂te snīē (L417p As),
watersneeuw:
smeltende sneeuw
wātersnīē (L417p As)
|
verschillende soorten sneeuw [spuwsneeuw, watersneeuw] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33706 |
natuurlijke waterloop |
beek:
bīǝk (L417p As)
|
Natuurlijke, smal stromende waterloop. [N 27, 25; N 27, 24; A 2, 48; A 10, 21; A 20, 1d; A 20, 1c; AGV, m1; L 24, 17; L 24, 27; L 33, 10; L 37, 15; R I, 23; S 33; monogr.]
I-8
|
26442 |
natuursteen |
blauwe steen:
blawǝ stęj.n (L417p As),
natuursteen:
natē.rstęj.n (L417p As)
|
Molensteen vervaardigd uit natuursteen. De natuursteen is in het algemeen afkomstig uit steengroeven van het Duitse Eifelgebergte. Het betreft een zeer poreuze lavasteen die een groot snijdend vermogen heeft en dus uitermate geschikt is voor het malen van tarwe en rogge. De steen is echter snel afgesleten en moet zeer vaak gescherpt worden. Het woordtype franse steen, eigenlijk een kunststeen, is in dit lemma opgenomen omdat de betreffende molenaars ook deze steen als een natuursteen beschouwen. Hetzelfde geldt voor de woordtypen gegoten steen (l 372), ceramieksteen (Q 83), engelse steen (P 176), halfengelse (Q 112) en blauwe engelse (steen) (l 370). De drie laatstgenoemde woordtypen zijn benamingen voor een verbeterde soort Franse steen, vervaardigd van hardere zoetwaterkwarts, die naar Engeland werd geëxporteerd. De halfengelse steen houdt wat hardheid betreft het midden tussen een Franse steen en een Engelse steen. [N O, 17e; Vds 182; Jan 174; Coe 117; Grof 139; N D, 5; N O, 17h; N O, 17i]
II-3
|
25012 |
nauw, eng |
eng:
eng (L417p As),
nauw:
nàw (L417p As),
nèj (L417p As),
smal:
smaal (L417p As),
strang:
strang (L417p As),
(v. broek e.d.).
stràng (L417p As)
|
klein van in- of doorgang, niet wijd, met weinig ruimte [bekremmeld, eng, strang, nauw] [N 91 (1982)] || nauw, eng
III-4-4
|
18909 |
nauwgezet; nauwgezet persoon |
conscientieus:
kónsijensijeus (L417p As),
correct:
éəs krék (L417p As),
juste:
éə sjŭŭst (L417p As),
precies:
presĭĕs (L417p As),
secuur:
sikeer (L417p As),
sikéér (L417p As),
personen en werk
səkéér (L417p As)
|
Hij is op zijn punt - sekuur (a.gezegd v.e. persoon; b.v.e. werk) [RND] || met zorg en aandacht te werk gaand, niet slordig of oppervlakkig [consciëntieus, secuur, precies, weiger] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17766 |
navel |
navel:
navel (L417p As, ...
L417p As)
|
Navel (Fr. nombril). [ZND 05 (1924)] || Navel: het litteken van de navelstreng midden op de buik (nakker, nagel, navel). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
33015 |
nazaaien, bijzaaien |
nazaaien:
nǭzɛi̯ǝ (L417p As)
|
Als het gewas slecht opkomt -dit gebeurt met zaad van slechte kwaliteit of bij grote vochtigheid-, moet er worden nagezaaid. [JG 1a; monogr.]
I-4
|
20361 |
neef |
neef:
nèèf (L417p As)
|
neef [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
27173 |
neerbraak |
neerbraak:
nę̄rbrāk (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Maurits])
|
Een blinde schacht die in benedenwaartse richting wordt gedreven. Zie ook de semantische toelichting bij de lemmata Blinde Schacht, Tussenschacht en Opbraak. [N 95, 184; N 95, 78; monogr.; Vwo 544]
II-5
|
24347 |
neet, luizenei |
neet:
neet (L417p As)
|
luize?i
III-4-2
|