21719 |
onderzoek |
onderzoek:
ónnerzeek (L417p As)
|
alle naspeuringen in een zaak [onderzoek, visitatie] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18947 |
ondeugend, stout |
ondeugend:
óndīēgend (L417p As),
ondeugendig:
óndīēgentig (L417p As),
onnuttig:
ònnöttig (L417p As),
stout:
stuit (L417p As)
|
stout || stout, niet gehoorzamend aan bevelen, vooral gezegd van kinderen [ondeugend, ondeugendig, deugnietachtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18948 |
ondeugende vrouw |
hoer:
hoor (L417p As),
klamot:
klàmóts (L417p As),
loeder:
lŏĕder (L417p As),
pateetje:
pateeke (L417p As),
sharon:
sjàrón (L417p As),
slet:
slèt (L417p As)
|
een vrouw die zich niet aan de zedelijke normen houdt, zich niet volgens deze gedraagt, en zich er niet aan stoort [loeter] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
32696 |
ondiep |
schou(de):
šau̯ (L417p As)
|
De in dit lemma genoemde termen voor ondiep (kunnen) worden gebruikt in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Vaak kent men voor het verrichten van ondiep ploegwerk een speciale term. Zie daarvoor het volgende lemma. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 39 + 42a + 43 + 44 + 45 + 47; N 11A, 107b + 110a + b; N P, 12; A 20, 1c; Lu 1, 1c; A 23, 1c; A 27, 24b; Lu 5, 24b; monogr.]
I-1
|
19305 |
oneerlijk(heid) |
afzetterij:
aafzetteri-j (L417p As),
bedriegerij:
bedrēgeri-j (L417p As),
gekonkelfoes:
gekónkelfŏĕs (L417p As),
oneerlijk:
ónīērlik (L417p As),
te kwader trouw:
tekaojertròw (L417p As)
|
liegend en bedriegend [onreins, oneerlijk] [N 85 (1981)] || opzettelijk bedrog [konkelfoes, konterband] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25064 |
oneven, niet door twee deelbaar |
omp:
ómp (L417p As),
onpaar:
ónpaar (L417p As)
|
niet door twee deelbaar, gezegd van een aantal [on, oneven, onk, omp] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18975 |
onfatsoenlijk |
onfatsoenlijk:
ónfatsŏĕnlik (L417p As),
ongemanierd:
óngemàneerd (L417p As)
|
in strijd met het fantsoen, met de goede manieren [vies, onfatsoenlijk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24360 |
ongedierte, algemeen |
luizen:
lûs, mv. li-js (L417p As),
ongedierte:
ongedeerte (L417p As)
|
ongedierte [ZND 40 (1942)]
III-4-2
|
18901 |
ongehoorzame jongen |
bengel:
bengel (L417p As),
kwaadjong:
kaodjónk (L417p As),
motskop:
mówtskòp (L417p As),
stijfkop:
sti-jfkòp (L417p As)
|
een ongehoorzame jongen [bengel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20382 |
ongehuwd samenleven |
bijeen huizen:
bjèjnhówze (L417p As),
hokken:
hòkke (L417p As)
|
samenleven van man en vrouw zonder dat ze met elkaar getrouwd zijn [meuken, jennen] [N 86 (1981)]
III-2-2
|