17935 |
op de loop gaan |
de benen pakken:
z`n bèjn pakke (L417p As),
eruit bijzen:
t`r ówt bizze (L417p As),
op de loop gaan:
op de loup goën (L417p As)
|
op den loop gaan [ZND 01 (1922)] || vluchten: Op de loop gaan (biezen, vluchten, vlieden). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
22682 |
op de vingers fluiten |
op de vingers fluiten:
oͅpə veŋər flɛitə (L417p As),
schuifelen:
sjówfele (L417p As)
|
op de vingers fluiten [schuffelen] [N 112 (2006)] || Op de vingers fluiten [schuffelen]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
32725 |
op de voor |
op de voor:
ǫp ǝ [voor] (L417p As)
|
Het paard dat voor een voetploeg gespannen is gaat "op de voor": het loopt vlak langs de vorige ploeggeul, op de strook die nog niet is omgeploegd. Op de voor loopt ook het linker paard (van achteren gezien) als de ploeg door een tweespan getrokken wordt. Doorgaans zijn de termen voor dit begrip ook toepasselijk op het linker voorwiel van een karploeg. [JG 1a; N 11A, 141c; monogr.]
I-1
|
29091 |
op een steeltje zetten |
op een voetje zetten:
op ǝ vētšǝ zętǝ (L417p As)
|
De knoop op een steeltje zetten. Men moet de knoop niet plat aannaaien, doch men dient een afstand tussen knoop en stof van ± 1/2 - 1 cm te houden. Hierdoor wringt de knoopt niet en wordt er ruimte voor de stofdikte opengelaten. [N 59, 136]
II-7
|
33013 |
op en af -zaaien |
op en af:
ǫp ɛn ā.f (L417p As)
|
Zaaien terwijl men de akker op en af gaat. Andere boeren, die handiger zijn en zowel met de linker- als met de rechterhand kunnen zaaien, gaan de akker op en af. [JG 1a; monogr.]
I-4
|
22187 |
op het eigendomsgevoel voor het eigen hok spelen |
op het schapje vliegen:
vleegə òp hət sjàpkə (L417p As)
|
Bij gepaarde en ook ongepaarde duiven spelen op het eigendomsgevoel voor het eigen hok (kotjesspel)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21976 |
op het gevoel van ouderschap spelen |
nestspelen:
nèst spiele (L417p As),
op het kippen van de eitjes spelen:
òp ’t kippe van də èjkəs spīēlə (L417p As)
|
Bij gepaarde duiven met jongen spelen op het gevoel van ouderschap, op het verlangen om de jongen terug te zien? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
32922 |
op heukelingen zetten, zwelen |
heukelen:
hiǝ.kǝlǝ (L417p As)
|
Het bijeenwerken van de langwerpige heuveltjes tot de kleinste soort hopen: heukelingen of heukels. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de heukeling, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''heukeling''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''heukeling''. In dit en in de volgende lemma''s komen het woordtype opper en de afleidingen daarvan, zoals opperen, voor. Het type kent een achttal mogelijke typevarianten die onderling geen voorkeursvolgorde hebben: opper, upper, oppel, uppel, hopper, hupper, hoppel, huppel. In dit en in de volgende lemma''s zijn de vormen met en zonder begin-h als aparte woordtypen behandeld; de andere vormen staan steeds in dezelfde volgorde. De kaarten 39, 41 en 43, respectievelijk "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 40, 42 en 44: "heukeling", "hoop" en "opper". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 103; JG 1a, 1a, 1c; monogr.]
I-3
|
22460 |
op kraamvisite gaan |
kindje kijken:
kiendje kieke (L417p As)
|
Op kraamvisite gaan [met de krommen arm gaan, met de kromme slip gaan, op de suikerbeschuit gaan]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
33011 |
op maat -zaaien |
op dezelfde voet:
ǫp ǝzɛ.lǝf˱dǝ vōt (L417p As)
|
Men zaait telkens bij het vooruitzetten van dezelfde voet. [JG 1a]
I-4
|