e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=As

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
paren van de duiven paren: paare (As), [o:] of [a:]? Moeilijk leesbaar!  pā.rə (As), treden: trééjə (As) Hoe heet verder: paren? [N 93 (1983)] || Paren [van de duiven]. [Goossens 1a (1955)] III-3-2
parochie parochie: `dorp`  z. toel. (As) Een parochie; dit woord kan betekenen zoals in het Nederl. "kerkelijke gemeente met een pastoor"ofwel eenvoudig "dorp"; welke betekenis heeft het bij u? [ZND 40 (1942)] III-3-3
pas kunnen vliegen rondfladderen: héé flàddərt nóg gét rónt (As) Hoe zegt men van zon jong: het kan pas vliegen? [N 93 (1983)] III-3-2
pasfoto beeldje: beeltsje (As), pasfoto: Opm. is huidige benaming.  pàsfótó (As) de foto zoals op paspoorten en dergelijke legitimatiepapieren moet worden aangebracht [tiptopje] [N 90 (1982)] III-3-1
paskoord passevaam: pazǝvam (As) Met katoen omspannen metaaldraad die ter versterking van het knoopsgat strak en vlak langs de snede van het knoopsgat wordt vastgenaaid. Zie afb. 1. [N 59, 8] II-7
paspoort pas: pàs (As), reispas: rèjspàs (As, ... ) het bewijs van identiteit en toestemming om in het buitenland te mogen reizen [paspoort, pas] [N 90 (1982)] || het identiteitsbewijs door de regering aan een onderdaan verstrekt met het oog op een reis naar het buitenland [paspoort, pas] [N 90 (1982)] III-3-1
paspop buste: bøst (As) Pop waarop men gemaakte kleren past. Er zijn verschillende soorten paspoppen, bijv. harnassen van metalen ringetjes die van voren of van achteren kunnen worden gesloten of pasvormen van geprepareerd papier of karton (Morand, pag. 35). Er bestaan echter ook standaard-paspoppen, zowel voor mannen, vrouwen als kinderen. [N 59, 33] II-7
passement passement: pasmęnt (As) Sierlint. Boordsel, band of snoer gebruikt tot versiering of omzoming van kledingstukken, meubelzittingen enz. Wat het woordtype galon betreft merken de informanten uit L 265 en L 298a op dat dit sierbandjes zijn met ingeweven figuurtjes of gouddraad erop. [N 62, 58c; N 62, 58b; N 62, 58d; MW] II-7
passen goed staan: good stōēn (As), mikken: mikke (As), passen: pasǝ (As), pàsse (As) Een kledingstuk passen om te zien of het goed zit en de juiste maat heeft. [N 59, 73; N 62, 8; L 48, 1; monogr.] || nauwkeurig sluiten, goed staan, gezegd van kleding [passen] [N 86 (1981)] II-7, III-1-3
passpiegel passpiegel: passpēgǝl (As) Grote spiegel waarin men zich helemaal kan zien, ten voeten uit. [N 59, 34] II-7