21950 |
paren van de duiven |
paren:
paare (L417p As),
[o:] of [a:]? Moeilijk leesbaar!
pā.rə (L417p As),
treden:
trééjə (L417p As)
|
Hoe heet verder: paren? [N 93 (1983)] || Paren [van de duiven]. [Goossens 1a (1955)]
III-3-2
|
23283 |
parochie |
parochie:
`dorp`
z. toel. (L417p As)
|
Een parochie; dit woord kan betekenen zoals in het Nederl. "kerkelijke gemeente met een pastoor"ofwel eenvoudig "dorp"; welke betekenis heeft het bij u? [ZND 40 (1942)]
III-3-3
|
22028 |
pas kunnen vliegen |
rondfladderen:
héé flàddərt nóg gét rónt (L417p As)
|
Hoe zegt men van zon jong: het kan pas vliegen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21217 |
pasfoto |
beeldje:
beeltsje (L417p As),
pasfoto:
Opm. is huidige benaming.
pàsfótó (L417p As)
|
de foto zoals op paspoorten en dergelijke legitimatiepapieren moet worden aangebracht [tiptopje] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
28861 |
paskoord |
passevaam:
pazǝvam (L417p As)
|
Met katoen omspannen metaaldraad die ter versterking van het knoopsgat strak en vlak langs de snede van het knoopsgat wordt vastgenaaid. Zie afb. 1. [N 59, 8]
II-7
|
21202 |
paspoort |
pas:
pàs (L417p As),
reispas:
rèjspàs (L417p As, ...
L417p As)
|
het bewijs van identiteit en toestemming om in het buitenland te mogen reizen [paspoort, pas] [N 90 (1982)] || het identiteitsbewijs door de regering aan een onderdaan verstrekt met het oog op een reis naar het buitenland [paspoort, pas] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
28897 |
paspop |
buste:
bøst (L417p As)
|
Pop waarop men gemaakte kleren past. Er zijn verschillende soorten paspoppen, bijv. harnassen van metalen ringetjes die van voren of van achteren kunnen worden gesloten of pasvormen van geprepareerd papier of karton (Morand, pag. 35). Er bestaan echter ook standaard-paspoppen, zowel voor mannen, vrouwen als kinderen. [N 59, 33]
II-7
|
28844 |
passement |
passement:
pasmęnt (L417p As)
|
Sierlint. Boordsel, band of snoer gebruikt tot versiering of omzoming van kledingstukken, meubelzittingen enz. Wat het woordtype galon betreft merken de informanten uit L 265 en L 298a op dat dit sierbandjes zijn met ingeweven figuurtjes of gouddraad erop. [N 62, 58c; N 62, 58b; N 62, 58d; MW]
II-7
|
18183 |
passen |
goed staan:
good stōēn (L417p As),
mikken:
mikke (L417p As),
passen:
pasǝ (L417p As),
pàsse (L417p As)
|
Een kledingstuk passen om te zien of het goed zit en de juiste maat heeft. [N 59, 73; N 62, 8; L 48, 1; monogr.] || nauwkeurig sluiten, goed staan, gezegd van kleding [passen] [N 86 (1981)]
II-7, III-1-3
|
28898 |
passpiegel |
passpiegel:
passpēgǝl (L417p As)
|
Grote spiegel waarin men zich helemaal kan zien, ten voeten uit. [N 59, 34]
II-7
|