e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=As

Overzicht

Gevonden: 5248
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
biecht horen biecht horen: beecht hiere (As) Biecht horen door de priester. [N 96D (1989)] III-3-3
biechten (gaan) biechten (gaan): beechte/n (As), te biechte gaan: te beechte gôn (As) Biechten, te biecht gaan, biecht spreken [zich biechte]. [N 96D (1989)] || Biechten. [ZND 01 (1922)] III-3-3
biechtstoel biechtstoel: bēxtstōl (As) De biechtstoel, het meestal houten optrekje waarin de priester biechthoort [biech(t)sjtool?]. [N 96A (1989)] III-3-3
bieden bieden: be.jə (As), beejen (As) bieden [RND], [ZND 21 (1936)] III-3-1
bier bier: béér (As), Höbbe ze in dèè kafee Itters of Bògkendzjer beer  beer (As), verzamelfiche ook mat. van ZND 01 (a-m) ook ZND 22 vr. 27a  beer (As), bock: vgl. het waalse riviertje Bock Kòm,ve drinken òs nog rap ein paar bòkskes  bòk (As) bier [RND], [ZND 06 (1924)] || bokbier III-2-3
biestmelk biest: bīǝs (As) De eerste melk van de koe, nadat ze gekalfd heeft. [L 32, 100; JG 1a, 1b; S 3; A 7, 18; monogr.] I-11
bietenriek krotenriek: krūtǝrēk (As) Riek om bieten mee te verplaatsen. Doorgaans met minder tanden dan de aardappelriek, maar wel met bolletjes aan de uiteinden van de tanden om de bieten niet te beschadigen. Bij krotengaffel, achter in het lemma, wordt uitdrukkelijk opgemerkt dat het stuk gereedschap 8 tot 10 tanden heeft. Vergelijk ook de toelichtingen bij de lemmaɛs Aardappelriek en Bietenkopper. [N 18, 25a, 25b en 64; JG 1d; A 28, 3; monogr.] I-5
biggen werpen baggelen: bagǝlǝ (As) Biggen ter wereld brengen. [N 19, 13; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; N C, add.] I-12
biggenverkoper baggenkoopman: bagǝkǫ.u̯pma.n (As) Iemand die in biggen handelt. [JG 1a] I-12
bij bij/bie: bi (As), bi-j (As) De gewone honingbij. Het lichaam van de bij bestaat uit drie delen: 1) de kop of het voorlijf met de voelhorens, de ogen, de tong en de kaken, 2) de borstkas met de poten en de vleugels, 3) het achterlijf waarin twee magen zitten, de honingmaag en de spijsmaag. In het uiteinde van het achterlijf zit de angel die de bij als wapen gebruikt. De bij leeft uitsluitend in en met een gemeenschap of volk. Men onderscheidt drie verschillende verschijningsvormen: koninginnen, darren en werkbijen. De bij zuigt nectar uit bloemen en maakt er honing van. Binnen dit lemma is gekozen voor het woordtype bij/bie, omdat het niet steeds duidelijk is of de dialectvarianten door één van beide c.q. welke dialectvarianten door de een en welke door de ander vertegenwoordigd worden. Bij de overige lemmata in deze aflevering worden de hier bedoelde dialectvarianten, voorkomend als simplex zowel als in samenstellingen, verantwoord door middel van het woordtype (-)bij(-). [N 63, 12a; N 63, 12b; N 63, 12c; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 1a; JG 2c; L 1a-m; S 3; N 63, 62a; Ge 37,1; A 9,1; monogr.] II-6