e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=As

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
richten (een) ton geven: ton gē̜vǝ (As) Het hoogste punt bereiken bij een in aanbouw zijnde woning. Er wordt dan een versierde tak, kleine boom of vlag op de nok van het bouwwerk geplaatst. De eigenaar tracteert de arbeiders op drank of, volgens de invullers uit L 216, L 386 en Q 95, op geld. Zie ook het lemma 'pannenbier'. [monogr.; N 88, 184 add.; div.] II-9
richtingssnoer, schietlood schietlood: šētlūt (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]) Een met een loden gewichtje verzwaarde draad, waarmee men de loodrechte richting bepaalt. De schietloden of richtingstouwen worden bevestigd aan meettekens in het dak (MBK II pag. 41). [N 95, 847; N 95, 859] II-5
riek, mestriek mestbreiderd: męstbręi̯ǝrt (As), riek: rēk (As) Een riek die vroeger vaak drie, tegenwoordig meestal vier tanden telt en die gebruikt wordt om de stallen uit te mesten, mest te laden en mest te verspreiden op het land, ook om aardappelen te rooien, aardkluiten fijn te maken e.d. Voorzover het materiaal daaromtrent gegevens bevatte, is in dit lemma achter de plaatsnummers melding gemaakt van het aantal tanden dat de (mest)riek ter plaatse telde. Benamingen van de (mest)riek naar het aantal tanden vormen de tweede helft van dit lemma. Niet opgenomen zijn namen voor een drietandige vork, die blijkens de opgave gebruikt werd om graanschoven en/of hooi op te steken, noch benamingen voor de vijf- of zestandige riek die - met of zonder bolletjes aan de tanden - dient om bieten of aardappelen op te scheppen. [N 5A, 50b; N 11, 28; N 11A, 13a + c; N 14, 81 add.; N 18, 23 + a + b; N 18, 24 add.; JG 1a + 1b; A 28, 4a + b; Av 1, III 5; L B2, 242; L 16, 18b; Gi 2, 179; Lu 6, 4a + b; S 29; Gwn 8, 3; Wi 3 add.; div.; monogr.] I-1
riem riem: rē.m (As), rēm (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Eisden]) De riem die de twee poulies van het luiwerk van een watermolen met elkaar verbindt. Zie ook afb. 76. In P 188 werd geen riem maar een ketting gebruikt. [Jan 231; Coe 206; Grof 236] || De riem waarmee de broek wordt opgehouden en waaraan de accu van de petlamp wordt bevestigd. [N 95, 62; monogr.] II-3, II-5
riesterstaaf ijzer voor de schalm breder of smaler/enger te zetten: ī.zǝr vir dǝ ša.lǝm brei̯ǝr ǫf smālǝr tǝ zętǝ (As) Bij sommige ploegen kon het riester worden verzet d.m.v. een staaf, die de verstelbare verbinding vormde tussen het achtereinde van het riester en de ploegstaart. [JG 1a; N 11, 31.V.d add.] I-1
riet riet: reet (As), WBD/WLD  reet (As) riet || Riet (phragmites communis 80 tot 135 cm grote plant. De plant heeft een kruipende wortelstok en dikwijls bovengrondse uitlopers; de bladeren zijn breed en spits, de randen zijn ruw aan de voet met een haarkrans; de aartjes bevinden zich in een grote, st [N 92 (1982)] III-4-3
rietvoorn rietvoorn: WBD/WLD  (rietvoorn) (As) Hoe noemt u de rietvoorn: lijkt sterk op de blankvoorn. De rugvin is sterk naar achteren geplaatst en de mondspleet is steil naar boven gericht. De vinnen zijn rood en de goudkleurige ogen hebben vaak een rode vlek. Hij wordt veel gevangen door hengelaars [N 83 (1981)] III-4-2
rij, wiers roede: rōi̯ (As) De langwerpige heuveltjes of stroken waarin het nog niet geheel droge hooi wordt bijeengeharkt voordat het op hopen wordt gebracht. [N 14, 101; JG 1b, 2c en Goossens 1963; A 10, 19; A 16, 2; L 38, 37; monogr.] I-3
rijbroek culottesboks (<fr.): klotsbóks (As), rijboks: rybóks (As) een rijbroek [N 59 (1973)] III-1-3
rijden rijden: ri-je (As), rie-en (As), riejen (As), varen: váre (As) rijden [ZND 25 (1937)], [ZND m] || zich voortbewegen in of op een voertuig (rijden, varen) [N 90 (1982)] III-3-1