25016 |
scheef, niet recht |
krom:
krómp (L417p As),
scheef:
sjèjf (L417p As),
scheel:
sjéél (L417p As),
schuins:
sjééns (L417p As)
|
van de rechte richting afwijkend, niet recht of niet rechthoekig [scheef, noers, noes, slim, scheel, schieps, schuins, schiks, schoeks] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17730 |
scheel |
scheel (bn.):
sjèèl (L417p As),
šēl (L417p As)
|
Hij ziet scheel. [ZND 06 (1924)] || scheel [ZND m]
III-1-1
|
17729 |
scheel zien |
met zijn rechtse oog in zijn linkse maal kijken:
met z`n rèchse òug in z`n lénkse maal kieke (L417p As),
scheel kijken:
sjéél kieke (L417p As)
|
Scheel zien: gebrek van de ogen waarbij de oogassen niet op eenzelfde punt gericht kunnen worden (scheel zien, blieken, een bloem op het oog hebben). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17774 |
scheen |
scheen:
sjeen (L417p As),
šēn (L417p As)
|
De scheen (voorste deel van het been). [ZND 06 (1924)] || scheen [ZND m]
III-1-1
|
27553 |
scheenbeschermer |
beenbeschermer:
bęjnbǝšɛrmǝr (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Maurits])
|
Bescherming voor het scheenbeen. Het dragen van deze beenkappen kan worden voorgeschreven in dikke lagen, in steile pijlers, bij het werken aan steendammen en bij het nabreken. [N 95, 885]
II-5
|
18402 |
scheermes |
schaars:
sjaars (L417p As),
scheermes:
e sjèèrmes (L417p As),
sjéérmès (L417p As)
|
een mes waarmee men de baardharen afscheert [scheermes, schars, schors] [N 86 (1981)] || Scheermes [ZND 06 (1924)]
III-1-3
|
34587 |
schei |
schei:
š˙ęi̯ (L417p As)
|
Elk van de houten balkjes die de berries verbinden en scheiden en zo de berries evenwijdig houden. Deze balkjes worden door openingen in de berries gestoken en door middel van spieën stevig vastgezet. Het aantal scheien van een kar is afhankelijk van de lengte van de berries. Een hoogkar heeft bijgevolg meer scheien dan een stortkar. [N 17, 24 + 40; N 8, 106; N G, 56e + 58a; JG 1a, JG 1b; monogr]
I-13
|
22148 |
scheidingswand tussen verschillende hokjes in een duivenmand |
afscheursel:
aafsjīērsəl (L417p As),
plankje:
plènkskes (L417p As)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: scheidingswand tussen verschillende hokjes? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
26514 |
scheiplank |
schuifje:
šifkǝ (L417p As)
|
Het plankje dat in de meelbak geplaatst wordt om het meel op te houden wanneer van zak verwisseld wordt. In sommige molens is aan de scheiplank een stok bevestigd die tot op de steenzolder reikt, zodat de molenaar vandaaruit kan scheiden. Zie ook afb. 83 en 84. [N O, 24d; A 42A, 42; Vds 165; Jan 171; Coe 156; Grof 187]
II-3
|
19070 |
schelden, schimpen |
judassen:
jŭŭdàsse (L417p As),
schampen:
sjampe (L417p As),
sjàmpe (L417p As),
schelden:
Samenst. sjelmechtig, sjelmeri-j
sjelle (L417p As),
schimpen:
sjimpe (L417p As),
sjamfoeteren:
fr. Jean foutre
sjamfoetere (L417p As)
|
op onwaardige wijze kritiek uitspreken [schimpen, spijkeren] [N 85 (1981)] || opspelen, uitschelden || schelden, uitschieten in || schimpen
III-1-4
|