22841 |
spel (alg.) |
spel:
spieël (L417p As)
|
Spel. [Willems (1885)]
III-3-2
|
18390 |
speld |
spang:
spaŋ (L417p As),
spāŋ (L417p As)
|
Puntig, van een kop voorzien metalen stiftje om iets in weefsel vast te steken of te bevestigen op of aan iets anders. [N 62, 50a; L 7, 20; L 14, 24; L B1, 73; R 14, 8a; MW; Wi 7; S 34; monogr.]
II-7
|
28970 |
spelden |
toespangen:
towspaŋǝ (L417p As),
vastspangen:
vastspaŋǝ (L417p As)
|
Met spelden stukken kleding of panden aan elkaar vastspelden. [N 59, 74; L 7, 20; S 34]
II-7
|
28884 |
speldenkussen |
naaldkussen:
nǭltkęsǝ (L417p As)
|
Kussentje waarop men de spelden en naalden steekt. De informant van Q 198 merkt op dat hij de naalden op zijn vest (kamizool) of op een stukje stof aan de muur speldde. Zie afb. 11. [N 59, 13a; N 62 68; L 45, 19; Gi 1.IV, 64; MW; monogr]
II-7
|
22383 |
spelen (alg.) |
spelen:
ich spèèl, hè spèèlt, wè spièle (L417p As),
spieëlen (L417p As)
|
Ik speel, hij speelt, wij spelen. [ZND 07 (1924)] || Spelen. [Willems (1885)]
III-3-2
|
22101 |
spelen voor een prijs |
prijsspelen:
prièz spiele (L417p As),
spelen:
spīēlə (L417p As)
|
Hoe heten de volgende combinatiemogelijkheden bij het inleggen/inzetten: spelen voor prijs? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22467 |
speler die twee beurten heeft |
herkanser:
herkanser (L417p As)
|
Een speler die twee beurten heeft om het aantal gelijk temaken in bepaalde spelen [dam, dame]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
32226 |
speling in de asbus |
speel:
spī.ǝl (L417p As)
|
Door slijtage kan de normale speling tussen as en naafbus te groot worden, waardoor het wiel gaat waggelen. Zie ook het vorige lemma. [JG, 1a]
II-12
|
22327 |
spelletje |
partijtje:
perti-jke (L417p As),
potje:
peͅtjə (L417p As),
pètsje (kaarte) (L417p As),
spelletje:
spaelke (L417p As),
spēlkə (L417p As)
|
het spelen van een spel door twee of meer personen [partijtje, potje, spelletje] [N 112 (2006)] || Het spelen van een spel door twee of meer personen [partijtje, potje, spelletje]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20165 |
spenen |
(het is) gespeend:
gǝspīǝ.nt (L417p As),
alleen zetten:
àllejn zéttə (L417p As),
niet meer aan de borst hangen:
héé hingt nemīē aan de bòrst (L417p As),
spenen:
spenen (L417p As),
van de borst af zijn:
héé⁄s vàn de bòrst aaf (L417p As),
van de oude afpakken:
vàn də òw aafpàkkə (L417p As)
|
Het veulen het zuigen ontwennen. [JG 1a, 1b; N 8, 59] || Hoe heet verder: het apart zetten, spenen van de jongen? [N 93 (1983)] || spenen; een kind van de speen of de borst afwennen [spenen, spanen] [N 86 (1981)]
I-9, III-2-2, III-3-2
|