17719 |
sperma |
zaad:
zaod (L417p As)
|
Sperma: het mannelijk zaad (foeter, natuur, sperma). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
24247 |
sperwer |
sperwer:
sperver (L417p As)
|
sperwer [Willems (1885)]
III-4-1
|
33513 |
sperziebonen |
sokkerboontjes:
sòkkerbiênkes (L417p As),
WBD/WLD ó even gesloten als oo
sókkerbienkes (L417p As)
|
De gewone boon met gezwollen zaden, prinsesseboon,sperzieboon, (slaboon, kereboon, herenboon, boterboon, prinses, suikerboon). [N 82 (1981)] || prinsesseboontjes
I-7
|
20535 |
spetteren |
spetteren:
visueel
spēddere (L417p As)
|
sudderen; Hoe noemt U: Knetteren van de boter in de pan bij verhitting (snerken, sudderen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
26360 |
spie |
cale:
kal (L417p As),
spie/spij:
spi(i̯) (L417p As)
|
De zeisring, die steel en blad verbindt, wordt vastgeslagen door middel van een spie, of door twee of meer spietjes. Doorgaans zijn ze van hout, omdat deze het beste vast blijven zitten; soms vindt men ook een ijzeren spie, vaak in combinatie met een houten. Zie ook de toelichting bij het lemma ''zeisring'', en afbeelding 4, nummer A4 en B4. [N 18, 67e; JG 1a, 1b, 2c; add. uit A 14, 2] || Wig waarmee de naaf van het molenrad op de molenboom wordt vastgezet. [Vds 65; Jan 71; Coe 59; Grof 82]
I-3, II-3
|
32234 |
spie van de schei |
spie/spij:
spi ̞j (L417p As)
|
Houten pen die door een opening in het uiteinde van de schei wordt gestoken en deze aan de buitenkant van de berrie vastzet. Zie ook het lemma ɛscheiɛ in wld I.13, pag. 40.' [JG, 1a]
II-12
|
19804 |
spiegel |
spiegel:
Es eme(s) te lang viêr de spiegel steit te ki-jke, dan steit den di-jvel achter hèèm(of hèèr)
spegel (L417p As)
|
spiegel
III-2-1
|
22401 |
spiertje trekken |
spiertje trekken:
speerke trèkke (L417p As),
stekje trekken:
stekske trekke (L417p As),
stekske trèkke (L417p As),
strootje trekken:
stroeëjke trèkke (L417p As)
|
loten met gras of lucifers (bijv. wie de langste trekt) [spiertje trekken, getuigen, tuigen] [N 112 (2006)] || Loten met gras of lucifers (bijv. wie de langste trekt) [spiertje trekken, getuigen, tuigen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24379 |
spin |
spin:
spaen (L417p As),
spen (L417p As)
|
spin [RND], [Willems (1885)]
III-4-2
|
20121 |
spinnen |
spinnen:
spinǝ (L417p As),
WBD/WLD
spènne (L417p As)
|
De handeling die met behulp van een spinnewiel werd verricht. Vooral voor vlas en hennep was het raadzaam de spinvingers nat te houden tijdens het spinnen. Hiervoor had men een klein potje met water aan rokken of wiel hangen (Weyns, pag. 844-845). Soms werden daartoe ook wel kleine, twee-orige kruikjes van ongeveer 7 cm hoog gebruikt, gebakken onder andere te Raeren. [N 34, C; RND 3; Wi 27; S 34; monogr.] || Hoe noemt u een snorrend, brommend geluid maken, van katten, meestal ten teken van welbehagen (korzen, spinnen, ronken, snurken, snorren, minzen) [N 83 (1981)]
II-7, III-2-1
|