20579 |
stiekem eten |
sneuken:
snèjke (L417p As)
|
stiekem eten; Hoe noemt U: Steeds weer stiekem eten (knaffelen, knaspelen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
34050 |
stier |
stier:
stēr (L417p As),
stɛr (L417p As)
|
Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
19327 |
stijfkop |
kwade saro:
Het is afgel, van het reg.ww. sarren en het zn. een sar: plaaggeest z ook sakker, gedwèringde
eine koaje saro (L417p As),
lastige saro:
eine lestige saro (L417p As),
motskop (<du.):
mòtskòp (L417p As),
sakker:
sakker (L417p As),
steenezel:
stèjnīēzel (L417p As),
stijfkop:
sti-jfkop (L417p As),
sti-jfkòp (L417p As),
stijverik:
sti-jferik (L417p As),
warserik:
wèèrserik (L417p As),
warskop:
wèèrskop (L417p As, ...
L417p As),
wéérskòp (L417p As),
warszak:
wèèrszak (L417p As)
|
dwarskop || iemand die zeer koppig is, die niet graag ongelijk toegeeft [stijfkop, werskop, stijloor, strekel] [N 85 (1981)] || koppigaard || kwaadaardige dwarskop
III-1-4
|
19328 |
stijfkoppig |
koppig:
képpig (L417p As)
|
niet gemakkelijk te bewegen een houding of opvatting te laten varen of ongelijk te bekennen, zeer koppig [stug, wers] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19641 |
stijfsel |
stijfsel:
samen met znd 7, 48
stīfsəl (L417p As)
|
de witte stof die gebruikt wordt om linnen stijf te maken (witte klontjes) [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
33979 |
stijgbeugels |
stijgbeugels:
stē.bī.gǝls (L417p As)
|
Metalen, van onderen afgeplatte, aan een riem bevestigde ring waarin een ruiter de voet zet om op of af te stijgen en om op te steunen bij het rijden. [JG 1a, 1b]
I-10
|
27896 |
stijl, stempel |
appui-tje:
apikǝ (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Domaniale]),
mannetje:
mɛnǝkǝ (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Zwartberg]),
montant:
montō (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Winterslag, Waterschei]),
stempel:
stęmpǝl (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Winterslag, Waterschei])
|
Algemene benaming voor het verticaal of haaks op de laag geplaatste houten of metalen steunelement in mijngangen en winplaatsen. De invuller uit Q 3 kent twee soorten stijlen: de "stempel" die in galerijen en pijlers wordt gebruikt en de "montant" die alleen in galerijen wordt toegepast. Volgens de respondent uit L 417 is de "stempel" van hout, de "montant" van ijzer. Een ijzeren stijl voor in de pijler is naar zijn zeggen het "mannetje". Het woordtype "apôye" is van toepassing op een houten stijl, meestal vervaardigd uit denne- of eikehout (Vanwonterghem pag. 49). [N 95, 292; N 95, 333; N 95, 290; Vwo 62; Vwo 387; Vwo 529; Vwo 530; Vwo 746; Vwo 747; Vwo 758; Vwo 780; Vwo 781]
II-5
|
27899 |
stijlen haaks op de laag plaatsen |
[stijlen] bergslag zetten:
bɛrxslāx zętǝ (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Emma, Maurits])
|
Stijlen loodrecht tussen dak en vloer, in gangen waar dak en vloer niet evenwijdig aan elkaar lopen, haaks onder het dak plaatsen. Zie voor "stijlen", "stempels" etc., het object van deze handeling, het lemma Stijl, Stempel. [N 95, 295]
II-5
|
28083 |
stijlentrekker |
racagnac:
rakanjak (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]),
sylvester:
selvɛstǝr (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Maurits])
|
Werktuig waarmee ondersteuningen uit het ontkoolde pand kunnen worden weggetrokken. De stijlentrekker bestaat uit een tandheugel waarlangs het zogenaamde huis kan worden bewogen door middel van een hefboom. Aan het huis is een trekketting bevestigd die aan de te verwijderen stijl wordt vastgemaakt. [N 95, 591a; N 95, 591b; monogr.; N 95A, 13]
II-5
|
18014 |
stikken |
stikkeren:
stekǝrǝ (L417p As),
verstikken:
verstikke (L417p As)
|
Het door middel van een draad aan elkaar bevestigen van twee stukken leer. Volgens de informanten wordt de term naaien gebezigd voor het vroegere handwerk (L 163a, Q 112a) en stikken voor het latere machinale werk (L 163a, Q 18 en Q 112a). [N 60, 54a; N 60, 239] || Stikken, sterven door ademgebrek (stikken). [N 84 (1981)]
II-10, III-1-2
|