29098 |
te eng |
te eng:
tǝ eŋ (L417p As),
te strang:
tǝ straŋ (L417p As)
|
Te nauw, gezegd van een kledingstuk of kledingstukonderdeel. [N 59, 130b; N 62, 26b; MW]
II-7
|
18241 |
te groot zijn |
hangen wie een lommel:
wi-j ne lómmel hànge (L417p As),
hangen wie een zak:
wi-j ne zàk hànge (L417p As)
|
niet passen, gezegd van kledingstukken [pronsen, bolderen] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
22006 |
te laat komen om nog prijzen te winnen |
te laat komen:
te laat koeme (L417p As),
te lang achterblijven:
tə làng àchtərbli-jvə (L417p As)
|
het te laat komen van de duiven om nog prijzen te winnen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21961 |
te veel voederen |
te veel voederen:
te veìl voore (L417p As),
te vet laten vreten:
tə vét laotə vréétə (L417p As)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: te veel voederen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21962 |
te weinig voederen |
te min voederen:
te min voore (L417p As)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: te weinig voederen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
29095 |
te wijd |
te wijd:
tǝ wi-jt (L417p As)
|
Te ruim, gezegd van een kledingstuk of kledingstukonderdeel. [N 59, 130a; N 62, 26c; MW]
II-7
|
17715 |
teelballen |
ballen/bollen:
ballə (L417p As),
eieren:
ejer (L417p As),
huiven:
Klinkt iets lieflijker.
hyvə (L417p As),
kloten:
klōētə (L417p As),
noten:
nīēt (L417p As)
|
[N 10c (1995)]
III-1-1
|
33791 |
teellid |
paardslul:
pē̜.rsløl (L417p As)
|
Penis of roede. [JG 1a, 1b; N 8, 36, 37a en 37b]
I-9
|
31131 |
teenstuk |
teenstuk:
tīnstęk (L417p As)
|
Reparatielapje onder de schoenzool, aan de teen. [N 60, 233d]
II-10
|
18483 |
teenstuk [wld ii.10, p. 60] |
teenstuk:
tīēnsték (L417p As)
|
Het lapje onder de schoenzool, aan de teen (teenstuk, stootlap, stuitstuk) [N 60 (1973)]
III-1-3
|