e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=As

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
voedsel eten: ēͅten (As), ééte (As), kost: kòst (As), spijs: algemeen woord Den Hiêr zi-j dank,/ viêr spi-js en drank  spi-js (As), voedsel: voodsel (As), voer: voo-r (As) eten (znw.) [ZND 44 (1946)] || het eten || het voedsel waarmee vogels hun jongen voeren (aas) [N 83 (1981)] || voedsel || voedsel; Hoe noemt U: Al wat tot voeding kan dienen, al wat men eet (kost, vreet, knibbel, inslag, mast, eten, eet, spijs, bik, aas, voedsel) [N 80 (1980)] III-2-3, III-4-1
voer voer: fūr (As) Veevoer. De samenstelling van dit voer is vevarieerd. Afval van hooi en stro, wortels van gras en graan, soorten zaad, zemelen en meel kunnen ingrediënten zijn. [N 5A II, 64a en 64b; RND 97; S 41; L 28, 45; JG 1d; monogr.] I-11
voerbak bijbakje: bibɛkskǝ (As) Voerbak met voer voor de bijen. In plaats van hun natuurlijk voedsel, de honing, krijgen de bijen als bijvoeding in de winter een oplossing van geraffineerde kristalsuiker toegediend. De voerbak kan verschillende vormen en plaatsen in de kast aan- en innemen. Het simpelst is wel een doodgewone honingpot met een druk- en schroefdeksel waarin een paar kleine gaatjes zijn geslagen en die ondersteboven op de opening van de dekplank wordt gezet. Men heeft ook zogenaamde voederramen, die de plaats van een of twee gewone ramen innemen en het voedsel als het ware tegen de bijentros aanbrengen. Verder kent men de voederballon, het Perfect-voederglas en de hevelvoeder (De Roever, pag. 220-221. [N 63, 10g; N 63, 5e; JG 1a; Ge 37,32] II-6
voeren voederen: voo-re (As) de jongen voeden, gezegd van vogels (azen, aanazen, ekeren) [N 83 (1981)] III-4-1
voergoed, voermeel krensel: krē.nsǝl (As), voergoed: vōrgō.t (As), vōrgōt (As), voermeel: vōrmę̄l (As) Maalgoed dat bestemd is voor dierenvoeder. Het is gewoonlijk vervaardigd uit koren en haver, of zemelen. [JG 1a; JG 2c; Jan 267; Coe 250; Grof 280; N O, 37g] II-3
voerman voerman: vōrma.n (As) Persoon die een ingespannen paard bestuurt of ment. [JG 1a, 1b; monogr.] I-10
voertuig voiture (fr.): vətuur (As) de algemene naam voor een constructie op wielen die geduwd of getrokken wordt of door een motor voortbewogen wordt en die bedoeld is om personen of goederen te vervoeren [voertuig, voiture] [N 90 (1982)] III-3-1
voet voet: voët (As), vōt (As) voet [ZND 08 (1925)], [ZND m] III-1-1
voet van de pijler voet van de taille: vōt van ǝ taj (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Zwartberg]) Gewoonlijk het laagstliggende einde van de pijler; hier worden over het algemeen de in de pijler gewonnen kolen afgevoerd. Voor de fonetische documentatie van de woorden en woorddelen (pijler) en (streb) zie men het lemma Pijler. [N 95, 279] II-5
voet, maat van 0,28 m voet: voot (As) de maat die een lengte aangeeft van 28 cm [voet] [N 91 (1982)] III-4-4