25206 |
weersgesteldheid |
weer:
wéér (L417p As)
|
(vuil, slecht) weer [ZND 08 (1925)]
III-4-4
|
21247 |
weg |
weg:
wêêg (L417p As),
wɛ.x (L417p As)
|
weg [RND], [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
17907 |
weggrissen |
bijeenscharren:
bjèjnsjàrre (L417p As),
snappen:
snàppe (L417p As)
|
grissen: Snel wegnemen (grissen, ritsen, keuteren, graaien). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17979 |
wegkwijnen |
kwijnen:
kwi-jne (L417p As),
slabakken:
slabàkke (L417p As),
uitleven:
ówtlééve (L417p As),
uitteren:
ówttīēre (L417p As)
|
(Weg)kwijnen: langzaam achteruitgaan, gezegd van een zieke (kwijnen, kwelen, pratten, afteren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21159 |
wegwijzer |
handwijzer:
hàndwi-jzer (L417p As)
|
een plank, bord, enz. met de richting van de weg, de afstand enz. (hand, handwijzer, wegwijzer) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33663 |
wei |
wei:
wē̜i̯ (L417p As),
wę.i̯ (L417p As),
węi̯ (L417p As, ...
L417p As)
|
Dunne, zoete vloeistof die, na de afscheiding van de kaasstof, van de melk overblijft. [L 27, 30 en 31; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 7, 15, 27 en 28; L 2, 7; A 9, 15a en 15b; S 15; Ge 22, 65 en 128; monogr.] || In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.]
I-11, I-8
|
18902 |
weigerachtig |
weigerachtig:
wéjgerèchtig (L417p As)
|
geneigd om te weigeren [weiger] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
32809 |
weiland bewerken met de kettingeg |
slepen:
[slepen] (L417p As)
|
De onderstaande termen veronderstellen "de wei" als object. Sommige ervan kunnen wel-licht ook absoluut gebruikt worden; zij bete-kenen dan "werken met de kettingeg" zonder meer, wat men niet alleen in de wei, maar ook op het veld kan doen. Voor ''eggen'' + ''eggen'' en ''slepen'' zie men de desbetreffende lemmata. [JG 1a; N 11A, 172f; div.]
I-2
|
21960 |
weinig voederen |
min voederen:
min voore (L417p As)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: weinig voederen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21789 |
welbespraakt brutaal persoon |
muileman:
mówlemàn (L417p As)
|
iemand die goed kan praten maar daarbij brutaal is [mondfiat] [N 85 (1981)]
III-3-1
|