24137 |
doffer, mannelijke duif |
duiver:
doever (L417p As),
dóuver (L417p As),
hoorn:
hoeoren (L417p As),
hoere (L417p As),
hōēren (L417p As),
mannetje:
meͅnəkə (L417p As)
|
duif, mannetje [Goossens 1c (1955b)], [ZND 01 (1922)], [ZND 18 (1935)], [ZND 39 (1942)] || een mannelijke duif (doffer, kebber, kipper, horen, duivcer) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
18154 |
dokter |
dokter:
dokter (L417p As)
|
Hij woont naast de dokter, naast Verbelen [ZND 44 (1946)]
III-1-2
|
18153 |
dokteren |
dokteren:
dòktere (L417p As),
dòktōēre (L417p As)
|
dokteren: De geneeskunde beoefenen (meesteren, dokteren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24862 |
dolle kervel |
wilde kervel:
welǝ kęrvǝl (L417p As),
wille kervel (L417p As)
|
Chaerophyllum temulum L. Een vrij algemeen voorkomend -naar men aanneemt: giftig- onkruid aan bosranden, akkerkanten en beschaduwde wegbermen met een behaarde, roodgevlekte stengel, witte bloempjes in schermen en veervormig, ingesneden donkergroen blad. Het bloeit van mei tot juli en de lente varieert van 60 tot 120 cm. [A 60A, 16; L 1, a-m; L 6, 35; L 15, 8; S 7; monogr.] || scheerling [ZND 06 (1924)]
I-5, III-4-3
|
18983 |
dom |
achterlijk:
achterlik (L417p As),
dom:
dóm (L417p As),
lomp:
lómp (L417p As),
stom:
stóm (L417p As)
|
niet gemakkelijk denkend, beperkt van verstand, dom [dom, stom, lomp] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
22409 |
domino |
domino:
domino (L417p As)
|
Het spel met 28 stenen die op één zijde met ogen of een punt gemerkt zijn (van dubbel blank tot dubbel zes) die tegen elkaar gelegd m oeten worden zó dat telkens gelijke ogen aan elkaar sluiten en waarbij iedere speler probeert domino te worden, d.w.z. zi [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18799 |
domme man |
limpes:
himpus (L417p As),
Wellicht heeft het te maken met lòmp; mar.: waarschijnlijk niet maar met "limp"(eng.) = mank; cf. Weijnen Et. Dialectwb. p. 116 s.v. "limpele~"= mank zijn
limpus (L417p As),
stommerik:
stómmerik (L417p As)
|
dommerik || een dom persoon [domoor, dommerik, dotskop] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18800 |
domme vrouw |
stomme fluit:
stóm flèjt (L417p As),
stomme meid:
stóm mèt (L417p As)
|
een dommme vrouw [lut, kul, dulleke] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
31202 |
dommekracht |
wip:
wep (L417p As)
|
In het algemeen het werktuig waarmee de boom werd opgekrikt om hem onder de boomwagen te kunnen hangen. Zie ook het lemma ɛdommekrachtɛ in wld II.11, pag. 8. De werkman die de gevelde bomen naar de boomwagen versjouwde, werd in Tungelroy (L 318b) sjouwer (šǫwǝr) genoemd.' [N 50, 12a; N 75, 137c]
II-12
|
17908 |
dompelen |
dompelen:
dompelen (L417p As),
dómpele (L417p As),
ps. invuller geeft alleen een antwoord op dompelen.
dompelen (L417p As, ...
L417p As),
onder water zetten:
Wordt gezegd van de was.
ónner water zette (L417p As),
onderdompelen:
ónnerdómpele (L417p As),
onderduwen:
onnerdówe (L417p As),
soppen:
#NAME?
soppe (L417p As)
|
(in het water) dompelen [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || dompelen [ZND 01 (1922)] || Dompelen: geheel doen onder gaan in een vloeistof (dompelen, duwen, soppen, onderduwen). [N 84 (1981)] || in een vloeistof dompelen [dopen, doppen, dompelen] [N 91 (1982)]
III-1-2, III-4-4
|