e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=As

Overzicht

Gevonden: 5248
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
doffer, mannelijke duif duiver: doever (As), dóuver (As), hoorn: hoeoren (As), hoere (As), hōēren (As), mannetje: meͅnəkə (As) duif, mannetje [Goossens 1c (1955b)], [ZND 01 (1922)], [ZND 18 (1935)], [ZND 39 (1942)] || een mannelijke duif (doffer, kebber, kipper, horen, duivcer) [N 83 (1981)] III-4-1
dokter dokter: dokter (As) Hij woont naast de dokter, naast Verbelen [ZND 44 (1946)] III-1-2
dokteren dokteren: dòktere (As), dòktōēre (As) dokteren: De geneeskunde beoefenen (meesteren, dokteren). [N 84 (1981)] III-1-2
dolle kervel wilde kervel: welǝ kęrvǝl (As), wille kervel (As) Chaerophyllum temulum L. Een vrij algemeen voorkomend -naar men aanneemt: giftig- onkruid aan bosranden, akkerkanten en beschaduwde wegbermen met een behaarde, roodgevlekte stengel, witte bloempjes in schermen en veervormig, ingesneden donkergroen blad. Het bloeit van mei tot juli en de lente varieert van 60 tot 120 cm. [A 60A, 16; L 1, a-m; L 6, 35; L 15, 8; S 7; monogr.] || scheerling [ZND 06 (1924)] I-5, III-4-3
dom achterlijk: achterlik (As), dom: dóm (As), lomp: lómp (As), stom: stóm (As) niet gemakkelijk denkend, beperkt van verstand, dom [dom, stom, lomp] [N 85 (1981)] III-1-4
domino domino: domino (As) Het spel met 28 stenen die op één zijde met ogen of een punt gemerkt zijn (van dubbel blank tot dubbel zes) die tegen elkaar gelegd m oeten worden zó dat telkens gelijke ogen aan elkaar sluiten en waarbij iedere speler probeert domino te worden, d.w.z. zi [N 88 (1982)] III-3-2
domme man limpes: himpus (As), Wellicht heeft het te maken met lòmp; mar.: waarschijnlijk niet maar met "limp"(eng.) = mank; cf. Weijnen Et. Dialectwb. p. 116 s.v. "limpele~"= mank zijn  limpus (As), stommerik: stómmerik (As) dommerik || een dom persoon [domoor, dommerik, dotskop] [N 85 (1981)] III-1-4
domme vrouw stomme fluit: stóm flèjt (As), stomme meid: stóm mèt (As) een dommme vrouw [lut, kul, dulleke] [N 85 (1981)] III-1-4
dommekracht wip: wep (As) In het algemeen het werktuig waarmee de boom werd opgekrikt om hem onder de boomwagen te kunnen hangen. Zie ook het lemma ɛdommekrachtɛ in wld II.11, pag. 8. De werkman die de gevelde bomen naar de boomwagen versjouwde, werd in Tungelroy (L 318b) sjouwer (šǫwǝr) genoemd.' [N 50, 12a; N 75, 137c] II-12
dompelen dompelen: dompelen (As), dómpele (As), ps. invuller geeft alleen een antwoord op dompelen.  dompelen (As, ... ), onder water zetten: Wordt gezegd van de was.  ónner water zette (As), onderdompelen: ónnerdómpele (As), onderduwen: onnerdówe (As), soppen: #NAME?  soppe (As) (in het water) dompelen [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || dompelen [ZND 01 (1922)] || Dompelen: geheel doen onder gaan in een vloeistof (dompelen, duwen, soppen, onderduwen). [N 84 (1981)] || in een vloeistof dompelen [dopen, doppen, dompelen] [N 91 (1982)] III-1-2, III-4-4