28371 |
draagrol |
lei(d)rolletje:
lɛjrǫlǝkǝ (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Zwartberg, Waterschei]),
rolletje:
rǫlǝkǝ (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Eisden])
|
Draagrol van een transportband. De opgaven "middenrol" en "zijrol" (Q 121) duiden de twee verschillende rollen aan die bij een trogvormige bandtransporteur gebruikt worden. [N 95, 641; N 95, 643; monogr.]
II-5
|
17856 |
draaien |
draaien:
dreͅjə (L417p As),
omdraaien:
ómdrējə (L417p As),
zwenken:
zwinke (L417p As)
|
draaien [ZND m] || Draaien: een andere richting aannemen, draaien (wenden, wenken, wengen, zwenken, keren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
34255 |
draaiende karnton |
draaivat:
drɛi̯vāt (L417p As)
|
De karnton wordt met een zwengel of een wiel zelf rondgedraaid. Deze ton, waarin de boter door draaien wordt gemaakt, draait zelf mee. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 51, 56 en 58; L 1a-m; L 27, 30 en 69; JG 1a, 1b, 1d, 2c; Ge 22, 10, 26, 29, 34 en 37; A 7, 19; S 17; monogr.]
I-11
|
24950 |
draaikolk |
draaikolk:
drèjkòlk (L417p As)
|
kolk, plaats in water waar een snel ronddraaiende stroom is die voorwerpen kan meeslepen en naar beneden trekken [willing, wieling, waal, wolf, draaipol] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
28339 |
draaiplaats |
taque:
tak (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden])
|
Een ijzeren plaat, al dan niet vastliggend, waar de mijnwagens op worden gedraaid. [N 95, 695; monogr.; Vwo 766]
II-5
|
24311 |
dracht, drachtig zijn |
ww. is niet alleen:
WBD/WLD é leunt aan bij ö
déé kni-jn is neet allejn (L417p As),
ww. is vol:
WBD/WLD ó even gesloten als oo
di-j ków is vol (L417p As)
|
Hoe noemt u de dracht van honden, katten, konijnen etc. (kipsel) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
33873 |
drachtige merrie |
vol:
vǭ.l (L417p As)
|
De merrie "behoudt", als men na een drietal weken zekerheid heeft dat ze drachtig is; bij een miskraam "verwerpt" ze. [JG 1a, 1b; N 8, 50a]
I-9
|
33523 |
draden of randen van peulvruchten |
vijzen:
vēͅzə (L417p As)
|
[Goossens 1c (1955b)]
I-7
|
17806 |
dragen |
dragen:
dragen (L417p As),
drâgen (L417p As)
|
dragen [ZND 25 (1937)], [ZND m]
III-1-2
|
25127 |
dragen, gezegd van ijs |
dragen:
drāgen (L417p As),
het kunnen lijden:
⁄t kàn het li-je (L417p As),
houden:
hòwe (L417p As)
|
dragen gezegd van ijs waarop men kan lopen [lijden, helen, houden] [N 81 (1980)]
III-4-4
|