17814 |
laten |
laten:
lōte (Q249p Aubel)
|
laten [ZND m]
III-1-2
|
22749 |
leeuw |
leeuw:
lieuw (Q249p Aubel)
|
Leeuw. [Willems (1885)]
III-3-2
|
22750 |
lied, liedje |
lied:
lieed (Q249p Aubel),
liedje:
lieetche (Q249p Aubel),
ljitsjə (Q249p Aubel)
|
Lied. [Willems (1885)] || liedje [RND]
III-3-2
|
22696 |
liederen (mv.) |
liederen:
lieeder (Q249p Aubel)
|
Lied. [Willems (1885)]
III-3-2
|
33273 |
lijnzaad, vlaszaad |
lijnezaad:
leŋǝzāt (Q249p Aubel)
|
Linum usitatissimum L. Lijnzaad is de gebruikelijke naam voor het zaad van de vlasplant en, in verband met de olieproduktie, ook voor het gewas. Zie paragraaf 4.2 en in het bijzonder het lemma Vlas. Uit de gerepelde en gedorste zaadbollen wordt olie geslagen, de lijnolie; de overblijvende pulp is een gezocht veevoer. De vormen die hier zijn samengebracht onder de typen lijzend en lijzens zijn te beschouwen als varianten van lijzaad, met een bijzondere verzwaring van het eerste lid. Ze zijn als afzonderlijke typen behandeld vanwege de samenstellingen in dit lemma en in de volgende lemmaɛs. [S 22; Wi 18; monogr.; add. uit JG 1b; L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59; RND 31]
I-5
|
21098 |
lijnzaadmeel |
lijzemeel:
lēzǝmɛ̄l (Q249p Aubel)
|
De gedroogde pulp die overblijft na het slaan van de olie uit het lijnzaad. Het meel wordt als veevoeder gebruikt. Indien in samenstellingen met lijnzaad- dit woorddeel onverkort is gebleven en gelijk aan de opgave voor lijnzaad in dat lemma, dan is hier naar de variant van het lemma Lijnzaad, Vlaszaad verwezen. Voor de typen lijzend en lijzens naast lijzaad zie de toelichting bij het lemma Lijnzaad, Vlaszaad. [monogr.; add. uit L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59; RND 31]
I-5
|
23311 |
lof |
lof:
ət luf (Q249p Aubel)
|
het lof [RND]
III-3-3
|
17817 |
lopen |
lopen:
lope (Q249p Aubel)
|
lopen [ZND m]
III-1-2
|
22998 |
lot(je) van de loterij |
lot:
lot (Q249p Aubel),
lotje:
leutsche (Q249p Aubel)
|
Lot. [Willems (1885)]
III-3-2
|