e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Aubel

Overzicht

Gevonden: 406

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
een ei ei: ẽ̜.i̯ (Aubel) [L 1a-m; L 3, 8; L 5, 79; L 26, 13b; L 30, 18b; L 35, 7; JG 1b; RND 123; Vld.; monogr.] I-12
ei zonder schaal liesei: līsę.i̯ (Aubel), liezenei: līzǝē̜i̯ (Aubel) Ei dat alleen door een vlies is omgeven en dat geen schaal heeft. [N 19, 54a; N 7, 11; JG 1b, 1c, 2c; L 5, 80; Vld.; L B2, 366; monogr.] I-12
eik eik: e:k (Aubel) eik [RND] III-4-3
eikel eiker: iəkərə (Aubel) eikels [RND] III-4-3
ekster ester: ĕster (Aubel) ekster [Willems (1885)] III-4-1
emmer tob: tob (Aubel) De soms van hout vervaardigde emmer voor het vullen van de perskuip of het scheppen van sap. In L 387 gebruikte men voor het scheppen van het sap een houten "bruiemmer", terwijl men voor het vullen van de pers een metalen emmer hanteerde. [N 57, 19] II-2
enten griffelen: grefələ (Aubel) [RND 08] I-7
erwt, algemeen erwt: ɛrt (Aubel), ɛ̄.rt (Aubel) Pisum L. Hier de algemene benaming voor de erwt (enkelvoud), voorafgaand aan de benaming voor de akkererwt (lemma Kapucijner, Velderwt) en aan de andere erwtensoorten (tuinerwt, doperwt, peulerwt, enz.) die in de moestuin worden gekweekt en die derhalve in de aflevering over de moestuin ter sprake zullen komen. [N 27, 2b; JG 1a, 1b; L A1, 121; L 34, 94; Wi 8; monogr.; add. uit N P, 24] I-5
eten (ww.) eten: eeátə (Aubel) eten [RND] III-2-3
fluit fluit: fleut (Aubel), fluitje: fleutche (Aubel) Fluit. [Willems (1885)] III-3-2