19649 |
jonge kat |
katje:
katje (L295p Baarlo),
ketje (L295p Baarlo),
miesje:
mieske (L295p Baarlo)
|
Hoe noemt u een jong katje? (jongske, katje) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
34481 |
jonge kip |
pul:
pøl (L295p Baarlo),
pø̜l (L295p Baarlo)
|
Bedoeld wordt de jonge kip die bijna aan de leg is of net legt. [N 19, 40d; R 14, 23b; R 3, 39; A6, 1b; JG 1a, 1b; L 1a-m; Gwn; Vld.; S 27, add.; monogr.]
I-12
|
23569 |
jonge koorzanger |
zangertje:
zengerke (L295p Baarlo, ...
L295p Baarlo)
|
Een jeugdige koorzanger, zangertje, koraaltje. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20159 |
jongen |
jong:
jong (L295p Baarlo, ...
L295p Baarlo)
|
jongen [DC 05 (1937)] || jongen (knaap) [SGV (1914)]
III-2-2
|
20365 |
jongen met wie een meisje verkering heeft |
jong:
jong (L295p Baarlo),
liefste:
leefste (L295p Baarlo)
|
Hoe noemt men den jongen met wien men verkeering heeft? (Hoe noemt men hem, wanneer men met hem verloofd is?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
18702 |
jongensblouse |
bloes:
bloese (L295p Baarlo)
|
jongensblouse, ruime bovenkledingstuk met band of elastiek in de taille [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33341 |
jongste knecht, manusje van alles |
tweede knecht:
twidǝ [knecht] (L295p Baarlo)
|
Hulpje op de boerderij. In dit lemma is alleen datgene opgenomen wat nog niet in de lemma''s "knecht, algemeen" (1.3.12) of "koehoeder" (1.3.14) is behandeld. Vaak echter wordt de koejongen ook voor allerlei kleinere karweitjes op en om de boerderij ingezet. Onder klooier wordt een varkenshoeder verstaan. Een aanspender (afgeleid van ''aanspannen'') is een beginneling, die pas van school komt. Voor de fonetische documentatie van het woord (knecht) zie het lemma "knecht, algemeen" (1.3.12). [N M, 1c; monogr.]
I-6
|
21335 |
jood |
jood:
jŏĕd (L295p Baarlo, ...
L295p Baarlo)
|
jood [SGV (1914)]
III-3-1, III-3-3
|
23211 |
judas |
judas:
judas (L295p Baarlo)
|
Judas [SGV (1914)]
III-3-3
|
21336 |
juffrouw |
juffer:
joffer (L295p Baarlo),
juffer (L295p Baarlo)
|
juffer [SGV (1914)]
III-3-1
|