33338 |
knecht, algemeen |
knecht:
knęxt (L295p Baarlo),
knɛx (L295p Baarlo)
|
[L 1, a-m; S 26; Wi 8; monogr.; add. uit S 6]
I-6
|
34256 |
kneden |
kneden:
knē̜i̯ǝ (L295p Baarlo)
|
De boter kneden om de melk, die zich nog tussen de boterdeeltjes bevindt, eruit te drukken. In sommige gebieden werd de boter tegelijkertijd gewassen. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [A 28, 7; L 1a-m; L 1u, 114; L 6, 7; L 22, 8; Ge 22, 8 en 69; R 3, 76 en 77; monogr.]
I-11
|
17921 |
knellen |
knellen:
knelle (L295p Baarlo)
|
knellen [SGV (1914)]
III-1-2
|
21058 |
kneuzen |
blutsen:
blutsen (L295p Baarlo)
|
blutsen [SGV (1914)]
III-2-3
|
33939 |
knevels |
fretters:
vrɛtǝrs (L295p Baarlo),
knevels:
knēvǝls (L295p Baarlo)
|
Beide haakjes aan de bitringen, die aan het hoofdstel worden opgehangen. [N 13, 45]
I-10
|
17677 |
knie |
knie:
kneen (L295p Baarlo)
|
knie [SGV (1914)]
III-1-1
|
34221 |
knieband voor een stier of kalf |
knieënband:
knēnbaŋk (L295p Baarlo)
|
IJzeren, soms houten beugel of ring aangebracht ter hoogte van de knie, meestal met een touw om de horens. Deze knieband wordt bevestigd om de koeien los te kunnen laten lopen en tevens ze in bedwang te kunnen houden. [N 3A, 14c; monogr.]
I-11
|
23369 |
knielbankje |
knielbank:
kneelbank (L295p Baarlo),
knielbankje:
kneelbenkske (L295p Baarlo),
knienbankje:
kneenbenkske (L295p Baarlo)
|
Het knielbankje van de kerkbank. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23536 |
knielen |
knielen:
kneele (L295p Baarlo, ...
L295p Baarlo),
kniele (L295p Baarlo)
|
Knielen, een kniebuiging maken [kniele, kneele, kneije?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23372 |
knielkussen |
kerkkussen:
keͅrkøͅsə (L295p Baarlo),
kerkkussentje:
keͅrkøͅskə (L295p Baarlo),
kniekussen:
knēnkøͅsə (L295p Baarlo),
knielkussen:
kneelkussen (L295p Baarlo)
|
Het knielkussen op de kerkbank. [N 96A (1989)]
III-3-3
|