e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Baarlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kous: algemeen hoos: hoeze (Baarlo), kous: koos (Baarlo), kous (Baarlo), n kousen]: haos (Baarlo) Hoe noemt men de kous (de lange beenbedekking van den mensch)? [DC 09 (1940)] || kous [SGV (1914)] || kous, lange beenbekleding [haos, hous, sjtrump [N 24 (1964)] III-1-3
kousenband bindel: bingel (Baarlo, ... ) kousenband [N 07 (1961)] || kousenband om het bovenbeen [bendel, binjel haozebendel, ongerbinjel, kousenbendel] [N 24 (1964)] III-1-3
kouter kouter: kǫu̯tǝr (Baarlo), voorsnijder: vø̄ršnii̯ǝr (Baarlo) Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.] I-1
kraaien, gezegd van de haan kraaien: kręi̯ǝ (Baarlo) [N 19, 49; Vld.; monogr.] I-12
kraakbeen knoers/knors: knoers (Baarlo) kraakbeen [noerz, knorzel, knoezelbeen] [N 10a (1961)] III-1-1
kraamverzorgster baker: baker (Baarlo) kraamverpleegster; gediplomeerde verzorgster moeder/kind [DC 12a (1943)] III-2-2
kraanvogel kroenekraan: kroenekroan (Baarlo) kraanvogel [SGV (1914)] III-4-1
krabben krabben: krabbe (Baarlo), kratsen: kratse (Baarlo, ... ), schobben: schoebbe (Baarlo), sjoebbe (Baarlo) krabben [SGV (1914)] || krabben: schuren, krabben tegen jeuk [schobbe] [N 10 (1961)] || krabben: zijn hoofd krabben tegen jeuk [kraowe] [N 10 (1961)] III-1-2
krakeling krakeling: krakeling (Baarlo), Syst. WBD  krakeling (Baarlo) Krakeling (britsel, ring?) [N 16 (1962)] III-2-3
kralen van de rozenkrans kraaltjes: krelkes (Baarlo), kralen: kralle (Baarlo, ... ), kralle van de roezekrans (Baarlo) De kralen van de rozenkrans [de kralle, krelkes, kraole, kräölkes?]. [N 96B (1989)] III-3-3