e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Baarlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kruin kruin: kroen (Baarlo), kroen van de kop (Baarlo), kruun (Baarlo) kruin [SGV (1914)] || kruin van het hoofd [N 10 (1961)] III-1-1
kruinschering kruinschering: kruunsjaering (Baarlo, ... ) De kruinschering [kruungsjeëre]. [N 96D (1989)] III-3-3
kruipend ongedierte ongesiefer: óngesiefer (Baarlo) wormachtig en kruipend gedierte [N 26 (1964)] III-4-2
kruis kruis: kruuts (Baarlo), kryts (Baarlo) Beenderenstelsel aan het einde van de rug. [N 3A, 109] || kruis [SGV (1914)] I-11, III-3-3
kruisarmen van het spoorwiel kruisarmen: krȳts˱ɛrm (Baarlo) De vier gekruiste balken midden in het spoorwiel van de rosmolen. [N D, 27] II-3
kruisbeeld crucifix (<lat.): crucifix (Baarlo), kruussefiks (Baarlo), kruis: kruuts (Baarlo, ... ), kruis met christusfiguur: kruuts met christusfiguur (Baarlo), kruisbeeld: kruutsbeeld (Baarlo, ... ), lieveheer: levenhier (Baarlo), lieveheertje: kindertaal  levenhieërke (Baarlo), onzelieveheer: slivvenier (Baarlo) Een beeld van Christus-aan-het-kruis [kruus, kruuts, kruu(t)sbeeld, kruusse-fiks?]. [N 96A (1989)] || Een kruisbeeld, het geheel van kruis en de eraan gehechte Christusfiguur. [N 96B (1989)] || Kruisbeeld [slivvenier, kruus, kruussefiks]. [N 06 (1960)] || Onze Lieve Heer [slievenheer]. [N 96D (1989)] III-3-3
kruisbeen kruisbeen: krytsbɛi̯n (Baarlo) Heiligbeen, os sacrum; één der beenderen van het bekken. Het is een driehoekig beenstuk, ontstaan uit de vergroeiing van vijf wervels. [N 3A, 110a] I-11
kruisbes stekbeer: sjtekbaer (Baarlo), steksbeer: kruisbes  steksbêr (Baarlo) bes [SGV (1914)] || Hoe noemt u de kruisbes in het algemeen (uitspraak) kries, kroess\\l, knoess\\l, knoerz\\l, kröjdoore, stekbes, stekbeer [N 72 (1975)] I-7
kruisdagen kruisdagen: kruutsdaag (Baarlo, ... ), krütsdaag (Baarlo) De drie dagen vóór Hemelvaartsdag, de kruisdagen [krütsdaag, kruusdaog]. [N 96C (1989)] III-3-3
kruisheer kruisheer: kruushier (Baarlo), kruutshier (Baarlo), kruutshieër (Baarlo) Een Kruisheer [Kruushier]. [N 96D (1989)] III-3-3