e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Baarlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
nerf van de weide grasmat: [gras]mat (Baarlo) Begroeide bovenlaag van wei- of hooiland; grasmat, graslaag. Zie ook de lemma''s ''nerf van de akker'' en ''groes'', ''met gras begroeide grond'' in de aflevering over de Landerijen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) ''gras'' het lemma ''gras''. [N 14, 51; N 18, 12 add.; monogr.] I-3
nest bocht: beucht (Baarlo), bocht (Baarlo) nest [SGV (1914)] || nesten (mv.) [SGV (1914)] III-4-1
nestei bochtei: boxtęi̯ (Baarlo) Een nestei is het ei dat men bij het wegnemen van de eieren van de kippen in het nest laat liggen, opdat er andere bij gelegd worden. Soms gebruikt men een ei van kalk, porcelein of gips, soms een vuil ei. [S 25; monogr.] I-12
netmaag netmaag: nɛtmāx (Baarlo) De tweede maag van de koe, de langwerpige maag. [N 28, 81; A 9, 11b] I-11
neus neus: naas (Baarlo) neus [SGV (1914)] III-1-1
neus (spotnamen) fop: fop (Baarlo), gevel: gevel (Baarlo), i.e. lange neus.  gevel (Baarlo), kuit: kuit (Baarlo), snotkokker: snotkoker (Baarlo) neus: spotbenamingen [snoet, snotkoker, fok, fokker, kokker, domphoren, gevel, foemp] [N 10 (1961)] III-1-1
neus van een schoen naas: naas (Baarlo) neus van een schoen [snoet, tip, veusjte, teut] [N 24 (1964)] III-1-3
neusgaten neusgaten: naasgate (Baarlo), naasgater (Baarlo) neus: neusgaten [N 10 (1961)] III-1-1
neusklem ring: reŋk (Baarlo) Klem in de neus van een stier. [N 3A, 14d] I-11
neusriem naasriem: nāsrēm (Baarlo) Leren riempje van het hoofdstel dat over de neus van het paard loopt. [N 13, 23] I-10