33827 |
rank paard |
(een) smalle:
šmālǝ (L295p Baarlo)
|
Gezegd van een slank, snel paard, dat vaak als rijdier wordt gehouden. [JG 1a; N 8, 20 en 62l]
I-9
|
33580 |
ranken van de wingerd |
ranken:
reng (L295p Baarlo)
|
[SGV (1914)]
I-7
|
20515 |
ranzig |
garstig:
gerstig (L295p Baarlo)
|
garstig spek [..] [SGV (1914)]
III-2-3
|
33207 |
rapen |
rapen:
rāpǝ (L295p Baarlo)
|
De aardappelen oprapen en in een mand bijeen doen, achter de rooiers of achter de rooiende ploeg aanlopend. [N 12, 21; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 12, 18; A 23, 17d; Lu 1, 17d]
I-5
|
19558 |
rasp |
rijf:
rief (L295p Baarlo),
riēf (L295p Baarlo),
schaaf:
chaaf (L295p Baarlo)
|
rasp [SGV (1914)] || rasp (rief, raspel, raps) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
23798 |
ratel van witte donderdag |
klepper:
klepper (L295p Baarlo),
kleppers (L295p Baarlo),
ratel:
ratel (L295p Baarlo)
|
De ratel die van Witte Donderdag tot aan de zaterdag vóór Pasen in plaats van de altaarschel tijdens de mis wordt gebruikt. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
22338 |
ravotten |
rulsen:
Diej jónges zien alle;aol in t huij aan t rúlse.
rúlse (L295p Baarlo)
|
Ravotten.
III-3-2
|
17902 |
recht vooruitstoten met de armen |
stompen:
stòmpe (L295p Baarlo)
|
stoten: met de armen recht vooruit stoten [stuike] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21356 |
rechtbank |
rechtbank:
rechtbank (L295p Baarlo)
|
rechtbank [SGV (1914)]
III-3-1
|