e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Baarlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schaatsen schaatsen: sjaatse (Baarlo), sjaatsen (Baarlo) Schaatsenrijden [sjatsen, sjtriksjoon loupe]. [N 06 (1960)] III-3-2
schaatsijzer ijzer: iezer van de sjaats (Baarlo) Noemt men het stalen onderdeel, dat over het ijs glijdt en dat geregeld geslepen moet worden, met een afzonderlijk woord? Zo ja, hoe luidt dit? [DC 23 (1953)] III-3-2
schaden (ww.) schadigen: chooige (Baarlo) schaden (ww.) [SGV (1914)] III-1-4
schaduw, lommer schaduw: sjaduw (Baarlo, ... ), schatten (du.): chotte (Baarlo) (de) schaduw [DC 23 (1953)] || (in) de schaduw (zitten) [DC 49 (1974)] || schaduw [SGV (1914)] || schaduw (donkere vlek achter een persoon) [DC 49 (1974)] III-4-4
schaften schoften: chofte (Baarlo) schaften [SGV (1914)] III-3-1
schafttijd schofttijd: chofttied (Baarlo) schafttijd [SGV (1914)] III-3-1
schande schande: chanj (Baarlo), schang (Baarlo), sjang (Baarlo, ... ) schande [SGV (1914)] || Schande [scha.nd]. [N 96D (1989)] III-3-3
schapenvet ongel: ongel (Baarlo), ôngel (Baarlo), Syst. WBD  ôôngel (Baarlo) Schapevet (ongel?) [N 16 (1962)] III-2-3
schapestal, schaapskooi schaapsstal: šǭps[stal] (Baarlo) De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.] I-6
scharrelen scharren: šɛrǝ (Baarlo) De kippen dabben en scharren in de grond om wormen, insecten en dergelijke te vinden. [N 19, 61a; L 33, 20; monogr.] I-12