17648 |
schoot |
schoot:
choēt (L295p Baarlo)
|
schoot [SGV (1914)]
III-1-1
|
18331 |
schootsvel |
voorschoot:
veursjnoet (L295p Baarlo)
|
schootsvel, voorschoot van leer of grove stof, gedragen door ambachtslieden [voorvel, sloop] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
26762 |
schop om vlikken of heiturf te steken |
vlaggenschup:
flakǝšøp (L295p Baarlo)
|
Schop met twee opstaande randen of vleugels aan de zijkant. Het blad is meestal hartvormig. [N 18, 13; I, 39; monogr.]
II-4
|
33422 |
schop, afdak voor landbouwgereedschappen |
afdak:
āfdāk (L295p Baarlo),
karschop:
keršop (L295p Baarlo),
schop:
šop (L295p Baarlo)
|
Het gedeelte van de boerderij-gebouwen waarin het los gereedschap, de karren, wagens en werktuigen worden opgeslagen. Soms stond deze bergplaats op zichzelf, maar doorgaans was ze tegen de schuur aangebouwd en bestond ze uit een groot afdak, zonder muren. Scherf is een contaminatie van ''schelf(t)'' en ''scherm''. Schaldij is eigenlijk "binnenplaats". Zie ook de plattegronden bij paragraaf 1.2. [N 5A, 73c en 80a; N 5, 105a, 106 en 107; JG 1a, 1b, 1c, 2a, 2b en 2c; L 1a-m; L B1, 179; L 6, 56 en 57; L 12, 1; L 19a, 11; Gwn 4, 1; S 1 en 50; monogr.]
I-6
|
17961 |
schoppen |
schoppen:
chuppe (L295p Baarlo)
|
schoppen [SGV (1914)]
III-1-2
|
31694 |
schors |
schaal:
šāl (L295p Baarlo)
|
De ruwe buitenkant van de stam en takken van een boom. In sommige dialecten bestaat er een verschil in benaming tussen de schors van naaldbomen en die van andere bomen. Het betreft de plaatsen Lommel (K 278), Paal (K 357), Neerpelt (L 312), Overpelt (L 314), Hechtel L 352), Peer (L 355), Neerglabbeek (L 367), Houthalen (L 414), Hasselt (Q 2) en Martenslinde (Q 89). De schors van de naaldboom wordt daar met een locale uitspraakvariant van het woordtype schil aangeduid, de schors van andere bomen met die van schors. In Lanklaar (L 422) wordt het woord schaal (šal) alleen voor de schors van dennenbomen gebruikt [N 50, 8a-b; N 75, 83d; A 45, 32; L 34, 54a-b; monogr.]
II-12
|
33585 |
schorseneer |
schorseneer:
sjorsenere (L295p Baarlo)
|
[DC 76 (2002)]
I-7
|
18283 |
schort zonder borststuk |
halve scholk:
halve sjölk (L295p Baarlo)
|
voorschoot, werkschort zonder borststuk scholk, skolk, veuring, veurik, sloep, sloof, slopschorteldoek] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21367 |
schot |
schot:
cheut (L295p Baarlo)
|
schot [SGV (1914)]
III-3-1
|
19506 |
schotel |
schotel:
Een grote of langwerpige vleesschotel.
sjôttel (L295p Baarlo),
Waar aardappelen, vlees en moes mee op tafel werden gezet.
sjottel (L295p Baarlo)
|
schotel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|