34272 |
vaste uitwerpselen |
schapenkeutelen:
sxāpǝkø̄tǝlǝ (L295p Baarlo),
stront:
stront (L295p Baarlo),
štront (L295p Baarlo),
varkensstront:
vɛrkǝsstrø̜ntj (L295p Baarlo)
|
[N 76, 35; A 9, 24d]In de vragen L 20, 22f en A 4, 22f werd ook gevraagd naar het gebruik van schapenmest. Uit de antwoorden blijkt dat schapenmest kon dienen als bemesting in het algemeen en als weiland- en bloembemesting. Ook vermengde men schapenmest met stalmest. Schapenmest werd wel eens gebruikt om stokbomen in te planten. [N 77, 122; L 20, 22f; A 4, 22f; A9, 24c] || Vaste uitwerpselen van vee. [JG 1a, 1b; A 9, 24e; A 9, 28c; monogr.]
I-11, I-12
|
33363 |
vaste voer- en drinkbak |
krib:
krøp (L295p Baarlo),
voerbak:
(mv)
vōrbɛk (L295p Baarlo)
|
De opgemetselde bak of goot, soms in vakken verdeeld, die vóór de koeien langs loopt, waaruit de koeien eten en drinken. De hoogte van de bak verschilt van plaats tot plaats. Het water wordt het laatst in de bak gedaan. De bak is dan meteen schoon. Zie ook het vorige lemma "voer- en drinkgoot" (2.2.14). Zie ook afbeelding 10 bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 37b; N 4, 76; N 5, 96; L 1, a-m; L A1, 174; S 19; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10]
I-6
|
23938 |
vasten |
vasten:
vaste (L295p Baarlo, ...
L295p Baarlo),
vasten (L295p Baarlo)
|
Het zich geheel of gedeeltelijk onthouden van eten; in het bijzonder: slechts eenmaal per dag een volle maaltijd gebruiken, vasten [vaste, va.ste]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
22648 |
vastenavond |
vastelavond:
vastelaovend (L295p Baarlo, ...
L295p Baarlo),
vasteloavend (L295p Baarlo),
Sub mómmegezich: Mèt vastelaovend zúut me vuël mómmegezichte.
vastelaovend (L295p Baarlo)
|
[Vastenavond, carnaval]. || De zondag vóór Aswoensdag, vastenavond [vasteloaëved]. [N 96C (1989)] || Vastenavond [SGV (1914)]
III-3-2
|
23332 |
vastendag |
vasteldag:
vesseldaag (L295p Baarlo),
vesteldaag (L295p Baarlo),
vastendag:
vastendaag (L295p Baarlo, ...
L295p Baarlo,
L295p Baarlo)
|
Een vastendag [vassendag, vasseldag]. [N 96D (1989)] || vastendag [SGV (1914)]
III-3-3
|
23783 |
vastenpreek |
vastenpreek:
vastenpreak (L295p Baarlo),
vastepraek (L295p Baarlo),
vastenpreek onder het lof:
vastepraek onger t lof (L295p Baarlo)
|
De vastenpreek tijdens het lof op de zondagen van de vasten. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23331 |
vastentijd |
vasten:
vaste (L295p Baarlo, ...
L295p Baarlo),
vastentijd:
vastentied (L295p Baarlo),
veertigdaagse vasten:
fiertigdaagesevaste (L295p Baarlo),
vieërtigdaagse vaste (L295p Baarlo)
|
De periode van Aswoensdag tot Pasen (de grote vasten, vastentijd). [N 96C (1989)] || vasten [SGV (1914)]
III-3-3
|
34269 |
vee fokken |
fokken:
fǫkǝ (L295p Baarlo)
|
Het houden van vee met als doel de vermenigvuldiging van de dieren. Objecten als "vee" en "koeien" zijn in dit lemma niet gedocumenteerd. [N Q, 10b; monogr.]
I-11
|
34268 |
vee houden |
houden:
hǭi̯ǝ (L295p Baarlo)
|
Het houden van vee in het algemeen. De opbjecten "vee", "beesten", "koeien" e.a. worden in dit lemma niet gedocumenteerd. [N Q, 10a]
I-11
|
20503 |
veel drinken |
zuipen:
zoepe (L295p Baarlo),
zū.pə (L295p Baarlo)
|
zuipen [DC 35 (1963)] || zuipen, onmatig drinken [DC 38 (1964)]
III-2-3
|