e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Baarlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vroegmis eerste mis: ierste mes (Baarlo), vroegmis: vreugmes (Baarlo), vreugmis (Baarlo), vreumes (Baarlo) De vroegmis [vreugmès, vreumes, vroemes?]. [N 96B (1989)] III-3-3
vrouw vrouw: wê dê vrouw was (Baarlo) wie [weet je, ~ die vrouw was?] [SGV (1914)] III-3-1
vrouwelijk geslachtsdeel baar: Schertsend.  de baer (Baarlo), kut: Gemeen.  kut (Baarlo), piers: Gewoon.  peers (Baarlo), pruim: Gewoon.  proem (Baarlo), prut: Gemeen.  prut (Baarlo), spleet: Schertsend.  spleet (Baarlo) [N 10c (1961)] III-1-1
vrouwelijk jong van de geit germ: gɛrm (Baarlo), germpje: gɛrmkǝ (Baarlo), lammetje: lɛmkǝ (Baarlo) [N 19, 71c; N 19, 71a; N 77, 77; N 77, 75; Vld.; A 9, 21; N C, Q 111 add.] I-12
vrouwelijk kalf maal: māl (Baarlo), maalkalf: mǭl[kalf] (Baarlo) [N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.] I-11
vrouwelijk kuiken hoen: hon (Baarlo), pul: pø̜l (Baarlo) [N 19, 41a; monogr.] I-12
vrouwelijk rund dat voor de eerste keer drachtig is dragend rind: drāgǝnt reŋk (Baarlo), eerste kalf: īrstǝ [kalf] (Baarlo), eerste maal: īrstǝ mǭl (Baarlo), maal: mǭl (Baarlo) [N C, 9e en 10a; JG 1a, 1b; add. uit N 3A, 14a, 20 en 22] I-11
vrouwelijk schaap in het algemeen ou: oǝu̯ (Baarlo) De benamingen voor "vrouwelijk schaap" beantwoorden vooral aan de drie woordtypen ooi/ooitje, germ/germpje en het algemene woord schaap. Ten aanzien van het woordtype germ kan men opmerken dat het woord in nogal wat plaatsen kan duiden op het vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; R 3, 35; A 4, 22b; AGV, m3; L 1a-m; L 5, 30a; L 29, 32; L 20, 22b; L B2, 318; monogr.; S 23, Q 113 add.] I-12
vrouwelijk varken zog: zox (Baarlo), zoog: zōx (Baarlo) Vrouwelijk varken. Ten aanzien van gelt wordt opgemerkt dat het synoniem is met zeug (L 416), dat het een vrouwelijk, niet gedreven varken is (L 312, 353), dat het een vrouwelijk varken is dat niet dient voor de kweek (L 282, 286, 313, 315, 316, 354, 355, 356) of juist wel voor de kweek is bestemd (K 278). Verder kan het een oud woord zijn voor de zeug (L 354, 355) en kan het op een gesneden, vrouwelijk varken duiden (L 312). Oorspronkelijk duidde gelt op het gecastreerde vrouwelijk varken. In de loop van deze eeuw is men gelt ook gaan gebruiken voor het vrouwelijk varken. [L 20, 4a; L 14, 13; L 3, 2a; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 4c; Wi 9; NE 1, 12; NE 2.I.8; AGV K1; R XII, 46; Gwn 5, 11; N M, 22 add.; N C, add.; Vld.; monogr.] I-12
vrouwelijke duif wijfje: wiefke (Baarlo), zij: ziej (Baarlo, ... ) Vrouwelijke postduif. || Wijfjesduif. [SGV (1914)] III-3-2