id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
23597 | wasdraad | lemmet (<lat.): lement (Baarlo) | De in was gedrenkte draad, gebruikt om kaarsen aan te steken [spintlicht?]. [N 96B (1989)] III-3-3 |
19658 | wasgoed | was: (de wéés was gezet op de draud: wasgoed op de wasdraad). (de wèès doon = de was doen). wéés (Baarlo), wasgoed: wasgood (Baarlo) | Hoe noemt u het pas gewassen en gedroogd wasgoed? [N105 (2000)] || wasgoed [DC 35 (1963)] III-2-1 |
32545 | wasmand | wasmand: wasmaŋ (Baarlo) | In het algemeen een van twee oren voorziene, ronde of ovale mand voor wasgoed. De wasmand was vaak van witte wissen gemaakt. Zie ook afb. 286. [N 20, 50; N 40, 95; N 40, 106; N 40, 107; N 40, 108; N 20, 48 add.; monogr.] II-12 |
23443 | wastafeltje in de sacristie | kraantje: kraenke (Baarlo), wastafel: wastaofel (Baarlo) | Het wastafeltje of fonteintje in de sacristie, lavabo. [N 96A (1989)] III-3-3 |
19520 | wastobbe, wasteil | kuip: kuup (Baarlo), teil: teil (Baarlo) | teil, in de betekenis van zinken tobbe die ovaal van vorm is en twee handvatten heeft; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1 |
19645 | wasvrouw | wasvrouw: wasvrouw (Baarlo, ... ) | Hoe noemt u de wasvrouw? (wasvrouw, wasses) [N 104 (2000)] III-2-1 |
34173 | waterblaas | waterblaas: wātǝrblǭs (Baarlo) | De eerste met vocht gevulde blaas die de weg baant voor het kalf. [N 3A, 52a] I-11 |
18302 | waterdichte laars | liesstevel: liessjtevel (Baarlo) | laars, lange waterdichte ~ waarvan de schacht tot aan de lies reikt [watersjtievel, lieslaars] [N 24 (1964)] III-1-3 |
19510 | waterketel, moor | moor: moer (Baarlo), moor (Baarlo) | waterketel van koper of ijzeren met hengsel en tuit (moor, meur) [N 20 (zj)] III-2-1 |
26809 | waterlossing | loop: (mv.) lø̜jpǝ (Baarlo) | Greppel die men door een te ontginnen moeras graaft, om het water kwijt te raken. De opgaven bestrijken heel de provincies Limburg. [I, 61; N 27, 22] II-4 |