34142 |
de grond omwoelen |
boren:
bǭrǝ (L295p Baarlo)
|
Met de hoorns de grond omwoelen, gezegd van de koe. [N 3A, 9c]
I-11
|
34627 |
de hoogkar doen achteroverslaan |
opkippen:
opkipǝ (L295p Baarlo),
opstoten:
opstuǝtǝ (L295p Baarlo),
opštutǝ (L295p Baarlo)
|
De hoogkar doen achteroverslaan, zodat de berries omhoog steken. Het paard dient daartoe te worden uitgespannen, aangezien de bak van de hoogkar niet kantelbaar is. [N 17, 89]
I-13
|
21416 |
de hort op? |
de hort op:
de hort op (L295p Baarlo),
= naar bed!
de hoort op (L295p Baarlo),
op de baan:
op de baan zijn (L295p Baarlo)
|
op merooi zijn: Kent u een woord: I. ---- (niet thuis zijn, de hort op zijn, vooral van vrouwen) II. andere uitdrukking [DC 43 (1968)] || Uitdrukking voor: veel weg zijn; dikwijls niet thuis wezen (een dergelijke uitdrukking wordt vaak gebruikt van huisvrouwen en is wat afkeurend. Men bedoelt dan: ze hoorde voor het huishouden te zorgen, maar ze is te vaak weg om dat goed te doen) [DC 28 (1956)]
III-3-1
|
23733 |
de huiszegen bidden |
huiszegen beden:
den hoeszaegen baeje (L295p Baarlo),
hoeszaegen baeje (L295p Baarlo)
|
De Huiszegen bidden. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23594 |
de kaarsen aansteken |
aansteken:
aansteeke (L295p Baarlo),
kerse aansjtaeke (L295p Baarlo),
kersen aanstaeke (L295p Baarlo)
|
De kaarsen aansteken [aanstèèke, aanstaoke?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23599 |
de kaarsen doven |
doven:
douven (L295p Baarlo),
uitdoen:
kerse oetdoon (L295p Baarlo),
uitmaken:
oetmake (L295p Baarlo),
oetmaken (L295p Baarlo)
|
De kaarsen doven, uitmaken, uitdoen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22389 |
de kaarten couperen |
afheffen:
Ich höf aaf en dów guëfs.
aaf höffe (L295p Baarlo)
|
Bij kaartspel.
III-3-2
|
34632 |
de kar wipt |
kwikken:
(de kar) kwekt (L295p Baarlo)
|
Als de kar op een verkeerde manier geladen is (zie de lemmata te licht in de rug en te zwaar in de rug), heeft ze de neiging om te wippen. [N 17, 96 + 99]
I-13
|
23697 |
de kerkgang maken |
de kerkgang doen:
de kerkgank doon (L295p Baarlo),
kerkgank doon (L295p Baarlo),
de kerkgang maken:
kerkgang maken (L295p Baarlo)
|
De kerkgang doen/maken. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23698 |
de kerkgang uitzegenen |
uitzegenen:
oetzegene (L295p Baarlo)
|
Het "uitzegenen"bij gelegenheid van de kerkgang [oeszeëne?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|