e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Baarlo

Overzicht

Gevonden: 4283
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
de grond omwoelen boren: bǭrǝ (Baarlo) Met de hoorns de grond omwoelen, gezegd van de koe. [N 3A, 9c] I-11
de hoogkar doen achteroverslaan opkippen: opkipǝ (Baarlo), opstoten: opstuǝtǝ (Baarlo), opštutǝ (Baarlo) De hoogkar doen achteroverslaan, zodat de berries omhoog steken. Het paard dient daartoe te worden uitgespannen, aangezien de bak van de hoogkar niet kantelbaar is. [N 17, 89] I-13
de hort op? de hort op: de hort op (Baarlo), = naar bed!  de hoort op (Baarlo), op de baan: op de baan zijn (Baarlo) op merooi zijn: Kent u een woord: I. ---- (niet thuis zijn, de hort op zijn, vooral van vrouwen) II. andere uitdrukking [DC 43 (1968)] || Uitdrukking voor: veel weg zijn; dikwijls niet thuis wezen (een dergelijke uitdrukking wordt vaak gebruikt van huisvrouwen en is wat afkeurend. Men bedoelt dan: ze hoorde voor het huishouden te zorgen, maar ze is te vaak weg om dat goed te doen) [DC 28 (1956)] III-3-1
de huiszegen bidden huiszegen beden: den hoeszaegen baeje (Baarlo), hoeszaegen baeje (Baarlo) De Huiszegen bidden. [N 96B (1989)] III-3-3
de kaarsen aansteken aansteken: aansteeke (Baarlo), kerse aansjtaeke (Baarlo), kersen aanstaeke (Baarlo) De kaarsen aansteken [aanstèèke, aanstaoke?]. [N 96B (1989)] III-3-3
de kaarsen doven doven: douven (Baarlo), uitdoen: kerse oetdoon (Baarlo), uitmaken: oetmake (Baarlo), oetmaken (Baarlo) De kaarsen doven, uitmaken, uitdoen. [N 96B (1989)] III-3-3
de kaarten couperen afheffen: Ich höf aaf en dów guëfs.  aaf höffe (Baarlo) Bij kaartspel. III-3-2
de kar wipt kwikken: (de kar) kwekt (Baarlo) Als de kar op een verkeerde manier geladen is (zie de lemmata te licht in de rug en te zwaar in de rug), heeft ze de neiging om te wippen. [N 17, 96 + 99] I-13
de kerkgang maken de kerkgang doen: de kerkgank doon (Baarlo), kerkgank doon (Baarlo), de kerkgang maken: kerkgang maken (Baarlo) De kerkgang doen/maken. [N 96B (1989)] III-3-3
de kerkgang uitzegenen uitzegenen: oetzegene (Baarlo) Het "uitzegenen"bij gelegenheid van de kerkgang [oeszeëne?]. [N 96B (1989)] III-3-3