17566 |
opperhuid |
vel:
ve.l (L324p Baexem),
vel (L324p Baexem)
|
opperhuid [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18030 |
oprispen |
een boer laten:
ene boor laotte (L324p Baexem),
het eten zakt:
t aete zaktj (L324p Baexem),
keuken:
kø͂ͅkə (L324p Baexem),
oprupsen:
oprupse (L324p Baexem),
opstoten:
opsjtōēte (L324p Baexem)
|
Hoe noemt men in uw dialekt oprispen, opbreken van eten of drinken? [DC 47 (1972)] || oprispen, een boertje laten [beuke, bulke, opgeure, opbotte] [N 10a (1961)] || oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
34020 |
opstaan |
hop:
hǫp (L324p Baexem),
op:
ǫp (L324p Baexem)
|
Voermansroep om het paard op te doen staan. [N 8, 95j]
I-10
|
26763 |
opstaande randen van de vlikkenschop |
kraag:
krāx (L324p Baexem)
|
[N 18, 13]
II-4
|
32936 |
opsteker |
opsteker:
ǫpštē̜kǝr (L324p Baexem),
ǫpštɛ̄kǝr (L324p Baexem)
|
Degene die de schoven met de gaffel,opsteekt naar de tasser op de wagen. Vergelijk de toelichting bij het lemma ''opsteken'' (5.1.3) en het lemma ''opsteker'' (5.1.6) in aflevering I.3, van hooi op de oogstkar. [N 15, 40; monogr.; add. uit JG 1a, 1b] || Degene die het hooi met de oogstgaffel opsteekt naar de optasser op de wagen. [N 14, 121a; A 34, 3a]
I-3, I-4
|
32938 |
optassen, vouwen |
laden:
lāi̯ǝ (L324p Baexem)
|
Het eigenlijke laden van het hooi op de wagen. Vooral op de Kempense ladderkarren, zonder dichte zijschotten (zie het lemma ''hooikar'') is dit laden een zorgvuldig karwei: de bussels hooi worden dan met een draaiende slag, een "vouw", vast tegen elkaar aan gestapeld. Om praktische redenen moest er met zorg geladen worden: er moest immers zoveel mogelijk hooi op de wagen geladen worden; maar ook om redenen van beroepstrots: een goedgeladen oogstwagen is de trots van de boer. Om een slechtgeladen wagen zal hij worden bespot. [N 14, 120; A 34, 6]
I-3
|
32939 |
optasser |
bermer:
bɛrmǝr (L324p Baexem)
|
Degene die, staande op de kar, het hooi van de opsteker aanneemt en het er opstapelt. [N 14, 121b; A 34, 3b]
I-3
|
33730 |
optilbaar hek |
hekken:
hɛkǝ (L324p Baexem),
horde:
hǭrt (L324p Baexem)
|
Het niet draaiend maar uitneembaar hek aan de ingang van een wei. [N 14, 68b; A 25, 5e; monogr.]
I-8
|
17900 |
optillen |
opheffen:
òphøfə (L324p Baexem)
|
optillen [RND]
III-1-2
|
34053 |
os |
os:
ys (L324p Baexem)
|
Gesneden mannelijk rund [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.]
I-11
|