e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L324p plaats=Baexem

Overzicht

Gevonden: 1867
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
evenaar, tweespanszwenghout dobbele schei: dǫbǝl šɛi̯ (Baexem), dubbele schei: dø̜bǝl šęi̯ (Baexem) De balans of het dubbele zwenghout is het dwarse verbindingsstuk tussen een (zwaar) akkerwerktuig en de beide zwenghouten van een tweespan. Zie afb. 99. Bij de betrokken woordtypen hieronder is in (d)wars e.d. steeds de a als klinker aangehouden, ook al beantwoordt aan de dialectvarianten meestal een type met e (dwerg e.d.) of ee (dweers e.d.). Voor het ''...''-gedeelte van sommige varianten zij verwezen naar het lemma ''zwenghout''. De daar onderscheiden typen eegdhaam, eeghaam, eghaam en hun varianten zijn in dit lemma door ''eghaam'' resp. ''eghaam'' gesubstitueerd. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; N 11, 34b; N 11A, 104; N 13, 87 add.; N 17, 69b add.; div.; monogr.] I-2
fiets fiets: fiets (Baexem) fiets: Mn - is stuk, ik moet lopen [DC 35 (1963)] III-3-1
fijngebouwd fijn: fīn (Baexem) Gezegd van een paard met dunne, fijngebouwde poten. [N 8, 64c] I-9
fijnste zeef, uitschotzeef zandzeef: zantjzēf (Baexem) Soms is er nog een derde, onderste zeef, waar het "uitschot", de zeer kleine aardappelen en stukken aardappel worden afgezonderd van het afval en de losse aarde. [N 12, 34c] I-5
flauwvallen flauwvallen: flauw valle (Baexem), van zijn eigen gaan: ging van zien eige (Baexem), van zien eige gaon (Baexem) het bewustzijn verliezen [DC 60 (1985)] || Wilt u het volgende zinnetje aanvullen: hij kreeg zon harde klap, hij viel ... neer. (buiten bewustzijn) [DC 60 (1985)] III-1-2
flink; flinke persoon flink: flink (Baexem) flink: U loopt nog - voor iemand van uw leeftijd [DC 39 (1965)] III-1-4
fluim groene, een -: eine greune (Baexem), kwaai: ? WNT: kwat, (mnl. quat, daarnaast ook quad): Speeksel, in verkleinvorm: kleine fluim of kwalster.  kwaaj (Baexem), kwakkel: WNT: kwak (VI): een hoop, een (groote of kleine) hoeveelheid, in t bijzonder van iets weeks.  kwakel (Baexem) fluim [klad, kwalster, kwaaier] [N 10a (1961)] III-1-2
fluimen uitspuwen een kwakkel uittuffen: n kwakel oettuffe (Baexem), fluimen: fluume (Baexem), klarken: klarke (Baexem), kwakkelen: kwakele (Baexem), uitleggen: oetlekge (Baexem) spuwen: fluimen uitspuwen [kwalstere, kwaajere, uitgooje] [N 10 (1961)] III-1-2
fokmerrie fokmeer: fǫkmē̜r (Baexem) Een merrie geschikt voor de kweek of die één of meer veulens gehad heeft. Een kweekmeer werkt niet (Q 168), terwijl een veulensmeer ook in de kar loopt (Q 77). In tegenstelling tot een veulensmeer is een kweekmeer gewoonlijk drachtig. Kleinere boeren zorgen ervoor een veulensmeer te hebben, die jaarlijks een veulen werpt, waardoor elk jaar een aanspanner ter beschikking staat. [JG 1a, 1b; A 4, 2a; L 11, 11; L 20, 2a; L A1, 92; S 27; Wi 4; monogr.] I-9
fopspeen lots: loetsch (Baexem) fopspeen; hoe heet in uw dialect de fopspeen die men kleine kinderen in de mond stopt om ze stil te krijgen [DC 43 (1968)] III-2-2