20678 |
hete bliksem |
appelenmoes:
Syst. WBD
appelemoo:s (L324p Baexem)
|
Stamppot van appelen en aardappelen (appelprul, hemel en aarde, hete bleksem, onder en boven de tafel, hoog en laag?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20404 |
heten |
heten:
heite (L324p Baexem)
|
heten [DC 37 (1964)]
III-2-2
|
32923 |
heukeling |
opper:
ǫpǝr (L324p Baexem)
|
Het kleinste hoopje halfdroog hooi dat men ''s avonds maakt door het opwerken van de rijen, om ze ''s anderendaags weer uiteen te gooien. De kaarten 40, 42 en 44, respectievelijk "heukeling", "hoop" en "opper" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 39, 41 en 43: "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 104 en 103 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 3a; A 42, 20a, L 36, 1; L 38, 38a; monogr.]
I-3
|
32924 |
heukelingen spreiden |
breken:
[breken] (L324p Baexem)
|
Het uiteengooien van de kleinste soort hoopjes, zodat ze verder kunnen drogen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: heukelingen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 105; JG 1a, 1b; A 34, 1; monogr.]
I-3
|
17645 |
heup |
heup:
heup (L324p Baexem)
|
heup - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17776 |
hiel |
hak:
hak (L324p Baexem),
vers:
fês (L324p Baexem),
vae:rs (L324p Baexem)
|
hak (hiel) [DC 01 (1931)] || voet: hak van de voet [vaesj, veers, hak] [N 07 (1961)]
III-1-1
|
18029 |
hik |
hik:
hik (L324p Baexem, ...
L324p Baexem),
hikkepik:
hikkepik (L324p Baexem)
|
hik [hibbik, hikkepik, hippik] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
33839 |
hinniken |
hummeren:
hømǝrǝ (L324p Baexem)
|
Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57]
I-9
|
18191 |
hoed (alg.) |
hoed:
hû.t (L324p Baexem)
|
hoed [RND]
III-1-3
|
34212 |
hoeden van koeien |
hoeden:
hø̄jǝ (L324p Baexem),
langs de weg leiden:
laŋs dǝ wē̜x lęjjǝ (L324p Baexem),
leiden:
lęi̯jǝ (L324p Baexem)
|
[N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.]
I-11
|