25546 |
baktrog |
moelde:
mōljǝ (L324p Baexem),
trog:
trōx (L324p Baexem)
|
De kuip waarin de eerste bewerking van het deeg plaatsvindt. "In zijn eenvoudigste gedaante is het een rechthoekige, langwerpige bak, de bodem smaller dan de bovenopening" (Weyns blz. 28). De baktrog is ofwel van eik ofwel van wit hout vervaardigd. Sommige troggen hebben onderaan een schuif om zuurdeeg en zeef in te leggen (Weyns blz. 29). Als hij klein is en goed hanteerbaar, wordt de trog niet noodzakelijk op een vaste voet gezet. Is hij heel groot dan kan hij op een paar lage houtblokken worden gelegd. Meestal is hij geplaatst tussen twee steunen in de vorm van een letter H, waarvan de naar buiten uitwijkende bovenste benen de bak omvatten (Weyns blz. 28). In dit lemma zijn ook benamingen die de boer voor zijn baktrog heeft, opgenomen: Zie afb. 17. [(N 29, 20a; N 29, 18a; N 18, add.; N 5A(I), add.; S 2; R 3, 50; L 1a-m; L 16, 8; L 19A, 21; L 48, 23; A 26, 10; Lu 4, 10; Lu 2, 23; monogr.; LB 2, 237)]
II-1
|
20688 |
bal gehakt |
bal gehakt:
Syst. WBD
balgehak (L324p Baexem)
|
Bal gehakt (frikkedel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20695 |
balkenbrij |
kruipuit:
kroeboet (L324p Baexem),
Syst. WBD
kerbōēt (L324p Baexem)
|
balkenbrij [Roukens 03 (1937)] || Balkenbrij (bombaalie?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18848 |
bangerik |
schouwerik:
sjoe:werik (L324p Baexem),
sjoewerik (L324p Baexem)
|
bangerik [schiethoes] [N 07 (1961)]
III-1-4
|
18173 |
barrevoets |
op blote voeten:
o blu.ətə vøt (L324p Baexem)
|
blootvoets [RND]
III-1-3
|
21781 |
bascule |
bascule:
baskŭŭl (L324p Baexem)
|
Weeginstrument met vaste vloer (bascule). [N 18 (1962)]
III-3-1
|
34501 |
bebroed bevrucht ei |
rot ei:
rot ęi̯ (L324p Baexem)
|
[N 19, 54c]
I-12
|
34500 |
bebroed onbevrucht ei |
verbroed ei:
vǝrbrøtj ęi̯ (L324p Baexem)
|
[N 19, 54b]
I-12
|
23197 |
bedevaart |
bedeweg:
bêê wêêg (L324p Baexem)
|
Bedevaart doen [ne gank doon]. [N 06 (1960)]
III-3-3
|