25068 |
schaars |
raar:
raar (L327p Beegden)
|
schaars [DC 16 (1948)]
III-4-4
|
22314 |
schaats |
schaats:
sjaatse (L327p Beegden)
|
Hoe noemt men de voorwerpen, bestaande uit een ijzer en een houten of metalen voetrust, die men onder de schoenen bindt om op het ijs te kunnen rijden? [DC 23 (1953)]
III-3-2
|
22313 |
schaatsen |
schaatsen:
sjaatse (L327p Beegden)
|
Schaatsenrijden [sjatsen, sjtriksjoon loupe]. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
22866 |
schaatsijzer |
ijzer:
iezers (L327p Beegden)
|
Noemt men het stalen onderdeel, dat over het ijs glijdt en dat geregeld geslepen moet worden, met een afzonderlijk woord? Zo ja, hoe luidt dit? [DC 23 (1953)]
III-3-2
|
19081 |
schaden (ww.) |
schade doen:
sjaaj doon (L327p Beegden)
|
schaden (ww.) [SGV (1914)]
III-1-4
|
25043 |
schaduw, lommer |
scheem:
inne sjeem (L327p Beegden),
sjeem (L327p Beegden)
|
(de) schaduw [DC 23 (1953)] || schaduw [SGV (1914)]
III-4-4
|
21483 |
schafttijd |
rusttijd:
rösttied (L327p Beegden)
|
schafttijd [SGV (1914)]
III-3-1
|
19234 |
schamper |
schimpen:
Opm. zelfst. nw.
sjĕmpe (L327p Beegden)
|
schamper [SGV (1914)]
III-1-4
|
19129 |
schande |
schande:
sjanj (L327p Beegden)
|
schande [SGV (1914)]
III-3-3
|
24465 |
schapenhorzel |
vlieg:
vleeg (L327p Beegden)
|
schapenhorzel (larven in de neusholte) [DC 18 (1950)]
III-4-2
|