18114 |
brandblaar |
brandblaar:
brantjbloar (L327p Beegden)
|
Een brandblaar. [DC 14 (1946)]
III-1-2
|
19860 |
branden |
branden:
branje (L327p Beegden),
de sjtouf brantj (L327p Beegden)
|
branden [SGV (1914)] || brandt [de kachel ~ ] [SGV (1914)]
III-2-1
|
19674 |
brander van een lamp |
brander:
brĕnjer (L327p Beegden)
|
brander (v. e. lamp) [SGV (1914)]
III-2-1
|
19635 |
brandhout |
brandhout:
brantjhout (L327p Beegden),
brantjhoͅu̯t (L327p Beegden)
|
[SGV (1914)]brandhout [SGV (1914)]
I-7, III-2-1
|
33346 |
brandmuur tussen woonhuis en stal |
brandmuur:
brantjmūr (L327p Beegden)
|
De scheidingsmuur tussen het woongedeelte en de stallen van de boerderij. Doorgaans is dit de muur waartegen, aan de woonhuiskant, ook de schouw is aangebracht en die tot in de nok is opgetrokken. [N 5A, 22g en 32a; N 31, 41d; A 49, 6b]
I-6
|
24875 |
brandnetel |
netel:
nētǝl (L327p Beegden),
-
netel (L327p Beegden)
|
brandnetel (Urtica L.) [DC 13 (1945)] || Urtica L. Van dit zeer algemeen voorkomende onkruid bestaan er twee soorten: de grote brandnetel (Urtica dioica L.) en de kleine brandnetel (Urtica urens L.), die in praktijk eigenlijk niet van elkaar onderscheiden worden. De grote of groffe, die van 30 cm tot meer dan 2 m lang kan worden en hierbij afgebeeld is, groeit meer op stikstofrijke, vaak halfbeschaduwde vruchtbare gronden en stortplaatsen. De kleine of fijne -van 15 tot 60 cm hoog- meer op droge plaatsen, op bouwland en in moestuinen. Beide soorten hebben brandharen en grofgezaagde bladeren, die bij aanraking een brandend gevoel veroorzaken. De bloemen zien eruit als groenige trosjes, bij de grote tot enkele centimenters lang en hangend, en bloeien van juni, respectievelijk mei, tot de herfst. [A 13, 11; L 1, a-m; L 1u, 24; L 5, 15; L 15, 2; S 5; Gi 1, 14; monogr.; add. uit S 25; JG 1b]
I-5, III-4-3
|
33692 |
brede landweg |
gelei:
gǝlęi̯ (L327p Beegden)
|
Brede landweg of een niet-openbare weg door bouw- of weiland. [N 5A, 75a; S 7; Wi 17; L 23, 31a; L 23, 31b; L 1a-m; L 40, 25; monogr.]
I-8
|
18786 |
breien |
strikken:
sjtrikke (L327p Beegden)
|
breien [SGV (1914)]
III-1-3
|
24475 |
brem |
brem:
brum (L327p Beegden)
|
brem [Roukens 03 (1937)]
III-4-3
|
17804 |
brengen |
brengen:
bringe (L327p Beegden)
|
brengen [SGV (1914)]
III-1-2
|