e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Beegden

Overzicht

Gevonden: 2005
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boomgaard bongerd: boŋərt (Beegden) I-7
boomleeuwerik liewerk: leiwerk (Beegden) Hoe heet de boomleeuwerik? [DC 06 (1938)] III-4-1
boon, algemeen bonen: bōǝnǝ (Beegden), boon: bōǝn (Beegden) Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23] I-5
boos kwaad: kwoad (Beegden) 01; kwaad [SGV (1914)] III-1-4
bord telder: tejjer (Beegden) bord [Roukens 03 (1937)] III-2-1
bordveren veren: veren (Beegden) De houten veren waarmee de eindborden en volgens de invullers uit l 288 en l 320a ook de windborden worden vastgezet. De springveren en de veren zaten in l 288, l 320a, l 353 en l 381b aan de achterzijde van de borden. [N O, 4c; N O, 4d; A 42A, 68] II-3
borg borg: börg (Beegden) borg [SGV (1914)] III-3-1
borst borst: borst (Beegden) Elk van de korte, zware balken door de askop, waaraan lange dunne balken met daaraan de hekwerken, bevestigd worden. Zie ook afb. 36 en 37. [N O, 1d; A 42A, 61; Sche 31] II-3
borstel borstel: bórstel (Beegden), bóstel (Beegden) borstel [SGV (1914)] III-2-1
borstelig haar stijf haar: sjtief haor (Beegden) borstelig haar (stekkerhaar, pinhoor] [N 10 (1961)] III-1-1