22415 |
dobber |
dobber:
Opm. zo wordt het soms genoemd.
dobber (L327p Beegden),
stop:
Opm. is gewoonlijke benaming; bijv.: eine sjtop aan e vèsviem.
sjtop (L327p Beegden)
|
dobber [SGV (1914)]
III-3-2
|
20332 |
dochter |
dochter:
dochter (L327p Beegden, ...
L327p Beegden),
meidje:
mèètje (L327p Beegden),
mêtje (L327p Beegden)
|
(dochter;) Hoe wordt de dochter door de ouders aangesproken, als zij niet bij zijn naam wordt genoemd? [DC 05 (1937)] || dochter [DC 03 (1934)] || dochter; (Hoe wordt de dochter door de ouders aangesproken, als zij niet bij zijn naam wordt genoemd?) [DC 05 (1937)] || dochter; onze buurman heeft een zoon en een dochter; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
18252 |
doek |
doek:
dook (L327p Beegden)
|
doek [SGV (1914)]
III-1-3
|
24137 |
doffer, mannelijke duif |
hoorn:
hoe-are (L327p Beegden),
hôre (L327p Beegden)
|
duif, mannetje [ZND 18 (1935)] || mannetjesduif [SGV (1914)]
III-4-1
|
24862 |
dolle kervel |
kervel:
kervǝl (L327p Beegden)
|
Chaerophyllum temulum L. Een vrij algemeen voorkomend -naar men aanneemt: giftig- onkruid aan bosranden, akkerkanten en beschaduwde wegbermen met een behaarde, roodgevlekte stengel, witte bloempjes in schermen en veervormig, ingesneden donkergroen blad. Het bloeit van mei tot juli en de lente varieert van 60 tot 120 cm. [A 60A, 16; L 1, a-m; L 6, 35; L 15, 8; S 7; monogr.]
I-5
|
17908 |
dompelen |
dompelen:
dômpele (L327p Beegden)
|
dompelen [SGV (1914)]
III-1-2
|
25120 |
donderen |
donderen:
dondere (L327p Beegden),
donderen (L327p Beegden)
|
donderen [SGV (1914)] || donderen [hommelen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25121 |
donderwolk |
donderkoppen:
donderköp (L327p Beegden)
|
zware wolken die onweer brengen [donderkoppen, -bloesem] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25118 |
donderx |
donder:
de donder (L327p Beegden),
( De donder besjrieve).
donder (L327p Beegden)
|
donder [N 22 (1963)], [SGV (1914)]
III-4-4
|
25022 |
donker worden, duisteren |
grauw worden:
Nb. : = lang; rekken v.d. klinker - tweeklank.
grauw wè:re (L327p Beegden)
|
schemering, de overgang van licht naar donker [grouwe, griebelegrouwe] [N 22 (1963)]
III-4-4
|