24464 |
admiraalsvlinder |
uil:
uul (L327p Beegden)
|
admiraal of atalantavlinder [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
19803 |
afdak |
afdak:
aafdaak (L327p Beegden)
|
afdak [SGV (1914)]
III-2-1
|
21448 |
afdingen |
pingelen:
pingele (L327p Beegden)
|
beknibbelen, Op de prijs ~, de prijs omlaag trachten te drukken [afpeekele, afprengelen, afpenkelen, pingelen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
34247 |
afgeroomde melk |
fuge:
fȳs (L327p Beegden)
|
De vloeistof die overblijft als de melk ontroomd is. [A 7, 15 en 17; A 23, 4a; L 27, 29; JG 1a, 1b; L 1u, 103; Lu 1, 3 en 4a; monogr.]
I-11
|
17583 |
afhangend kuifje (bij kortgeknipt haar) |
pony:
ponnie (L327p Beegden)
|
haar, kortgeknipt ~ met alleen van voor een afhangend kuifje [ponnie, tuil] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20473 |
afkomst |
afkomst:
aafkomst (L327p Beegden)
|
afkomst [N 87 (1981)]
III-2-2
|
17722 |
afloeren, bespieden |
afloeren:
aafloere (L327p Beegden)
|
kijken: afloeren [aafvinke] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
21383 |
aftroggelen |
aftroggelen:
aaftroekgele (L327p Beegden)
|
troggelen (af~) [SGV (1914)]
III-3-1
|
19701 |
afwas |
(de) schotelen:
də šotələ (L327p Beegden)
|
het gezamenlijke vaatwerk, dat op een bepaald moment afgewassen moet worden [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19580 |
afwassen |
afwassen:
āfwasə (L327p Beegden)
|
vaatwerk (borden, lepels, messen, pannen, enz.) met behulp van warm water of zeepsop schoonmaken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|