e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Beegden

Overzicht

Gevonden: 2005
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
huilen, schreien grijnen: griene (Beegden), janken: janke (Beegden), toeten: toete (Beegden), zumpen: zŭmpe (Beegden) schreien [SGV (1914)] III-1-4
huis, woning huis: kein, ich bèn hem ....  hoes (Beegden) huis [SGV (1914)] III-2-1
huishouden huishouden: hoeshoaje (Beegden) huishouden [SGV (1914)] III-2-1
huismus, mus huismus: (hoes)mös (Beegden), korenjets: koarejets (Beegden), korenjood: koarejoet (Beegden), mus: mös (Beegden) Hoe heet de huismusch? [DC 06 (1938)] || huismus || musch [SGV (1914)] III-4-1
huisvlieg, vlieg huisvlieg: hoesvleeg (Beegden), madenschijter: majesjieter (Beegden), vlieg: vleeg (Beegden) huisvlieg [SGV (1914)] || vlieg [SGV (1914)] || vlieg, huisvlieg [DC 18 (1950)] III-4-2
huiszwaluw aardzwalg: èrdzjwalg (Beegden), zwalg: zjwalg (Beegden) huiszwaluw [DC 18 (1950)] III-4-1
huiveren rijderen: rie ere (Beegden), schuiveren: sjuuvere (Beegden) huiveren [SGV (1914)] || huiveren, bijv. van koe [grille, de griezel op het lijf krijge, rijeren] [N 10 (1961)] III-1-2
huiverig schuiverig: sjoeverig (Beegden) huiverig [schuuverig] [N 10 (1961)] III-1-2
huivering schuivering: sjoevering (Beegden) huivering [gril] [N 10 (1961)] III-1-2
hul hul: hul (Beegden) hul (kap) [SGV (1914)] III-1-3