e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q019p plaats=Beek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schoenmaker schoenmaker: šōnmę̄kǝr (Beek) In dit lemma zijn zowel de benamingen verwerkt voor "de persoon die schoeisel vervaardigt" als voor "de persoon die schoeisel repareert". [N 60, 216a; N 60, 231a; Wi 2; N 60, 75; monogr.] II-10
schoenveter schoensriem: sjoonsreem (Beek) schoenveter [rijgsnoer, (rij)reem, sjoonsreim, riereem, riesjtartel, nistel, rienastel, raajnagel, rijnassel, rijgnestel, rijgenast] [N 24 (1964)] III-1-3
school school: šoəl (Beek) school [RND] III-3-1
schoolkinderen schoolkinderen: ṣo.əlkɛ.ijnər (Beek) schoolkinderen [RND] III-3-1
schoondochter schoondochter: šoͅu̯ndoͅxtər (Beek) schoondochter [DC 05 (1937)] III-2-2
schoonmoeder schoonmoeder: šoͅu̯nmōdər (Beek) schoonmoeder [DC 05 (1937)] III-2-2
schoonouders schoonouders: šoͅu̯nou̯ərs (Beek) schoonouders [DC 05 (1937)] III-2-2
schoonvader schoonvader: šoͅu̯nvādər (Beek) schoonvader [DC 05 (1937)] III-2-2
schoonzoon schoonzoon: šoͅu̯nzōn (Beek) schoonzoon [DC 05 (1937)] III-2-2
schoonzuster schoonzuster: šoͅu̯nzøstər (Beek) schoonzuster; Bestaan er verschillende woorden voor de zuster van den man of de vrouw, en de vrouw van den broeder? [DC 05 (1937)] III-2-2