e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q019p plaats=Beek

Overzicht

Gevonden: 2562
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dode lijk: liek (Beek) het dode lichaam van een mens [lijk, dode, kadaver] [N 87 (1981)] III-2-2
dodenhuisje dodenhuisje: doajehuuske (Beek) Een mortuarium, dodenkapel in of bij de kerk. [N 96A (1989)] III-3-3
doek doek: hae vreef zien choon op mit enne dook (Beek) Doek. Hij wreef z’n schoenen op met ’n doek. [DC 35 (1963)] III-1-3
doelloos friemelen friemelen: friemele (Beek) haffelen: Doelloos met de handen spelen (haffelen, krawietelen). [N 84 (1981)] III-1-2
doen vechten aaneenhangen: ! net het tegenovergestelde als in Van Dale: aaneenhangen, 2. (gew.) van personen: zich bij elkaar aansluiten, één lijn trekken.  hoŋ də gansə wɛ.rəld a:nɛ.in (Beek) Hij deed geheel de wereld vechten. [RND] III-3-1
dokteren dokteren: doktere (Beek) dokteren: De geneeskunde beoefenen (meesteren, dokteren). [N 84 (1981)] III-1-2
dom dom: döm (Beek), stom: sjtom (Beek) Een dom, domkerk. [N 96A (1989)] || niet gemakkelijk denkend, beperkt van verstand, dom [dom, stom, lomp] [N 85 (1981)] III-1-4, III-3-3
domme man stommerik: sjtommerik (Beek) een dom persoon [domoor, dommerik, dotskop] [N 85 (1981)] III-1-4
domme vrouw bussel: bùssel (Beek) een dommme vrouw [lut, kul, dulleke] [N 85 (1981)] III-1-4
dompelen doppen: duipe (Beek), soppen: soppe (Beek) Dompelen: geheel doen onder gaan in een vloeistof (dompelen, duwen, soppen, onderduwen). [N 84 (1981)] III-1-2