e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q019p plaats=Beek

Overzicht

Gevonden: 2562
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
geknipt werk knipvoegwerk: knep˲vōxwęrǝk (Beek), snijvoeg: šnivōx (Beek), snijvoegwerk: šnivōxwęrǝk (Beek) Wijze van voegen waarbij de voegen eerst met fijne witte specie worden volgezet en vervolgens langs de kanten met een voegijzer of mesje schuin worden afgesneden. Geknipt werk vervaardigen noemde men in L 163 'knippen' ('knepǝ') of 'snijden' ('snejǝ'), in K 353 'bovenop voegen' ('bōvǝnup ˲vugǝ'). [N 32, 34d; N 32, 35a; N 32, 35c; monogr.] II-9
geknotte wilg wijde: wīe (Beek) de knotwilg (boom van het geslacht Salix) [DC 13 (1945)] III-4-3
gekraagde roodstaart wijntapje: wientèpke (Beek) gekraagde roodstaart III-4-1
geld geld: xɛld (Beek, ... ) geld [RND] || geld opdoen (opmaken) [RND] III-3-1
geluid van naderend onweer rommelen: ⁄t rommelt (Beek) eerste rommelen dat in de verte te horen is wanneer er een onweer op komst is [meutelen] [N 81 (1980)] III-4-4
gelukken lukken: lukke (Beek) een voorspoedige afloop hebben, kunnen slagen [lukken, vergaan, bedoen, boteren, gelukken] [N 85 (1981)] III-1-4
geluksvogel; altijd geluk hebben geluksvogel: ⁄nne geluksvogel (Beek) iemand die altijd geluk heeft [zwijnjak, boffer, bidzalig] [N 85 (1981)] III-1-4
gemakkelijk gemakkelijk: gemekkelek (Beek), makkelijk: mekkelik (Beek), op zijn gemak: op ze gemaak (Beek) geen moeite of inspanning vereisend, niet moeilijk [licht, handig, gemakkelijk, zacht, lichtelijk, goed, makkelijk, gemak, spelegaans] [N 85 (1981)] || gemakkelijk [DC 02 (1932)] || op zijn gemak [DC 02 (1932)] III-1-4
genezen beter: baeter (Beek), genezen: genaeze (Beek) Genezen: hersteld, beter (klaar). [N 84 (1981)] III-1-2
genoegen (doen) content: kontent (Beek) tevredenheid, genoegen [trek, plezier, goesting, snoel] [N 85 (1981)] III-1-4