18307 |
hoge herenschoen |
mansluischoen:
mansluusjoon (Q019p Beek)
|
herenschoenen, hoge ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18258 |
hoge hoed |
hoge zijden:
hoige zieje (Q019p Beek)
|
hoed, hoge ~, gedragen bij rouwgelegenheden [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20448 |
hoge hoed bij begrafenis |
hoge zijden:
hoige zieje (Q019p Beek)
|
hoed, hoge ~, gedragen bij rouwgelegenheden [N 25 (1964)]
III-2-2
|
18349 |
hoge waterdichte schoen |
sneeuwschoen:
sjnié sjoon (Q019p Beek)
|
schoenen, hoge waterdichte ~ met waterkap [snöwschoen, tongschoen] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
30165 |
holronde voegspijker |
bol voegijzer:
bǫl vōx˱īzǝr (Q019p Beek),
rond voegijzer:
rōntj ˲vōx˱īzǝr (Q019p Beek)
|
Voegspijker waarvan het blad een ronde doorsnede heeft. Werken met de holronde voegspijker leverde volgens de zegsman uit L 382 hol voegwerk op, volgens de invullers uit Q 95a en Q 121 ronde voegen. Zie voor het woordtype 'pannenstrijker' (Q 111) ook het lemma 'Pannenstrijker'. [N 32, 33b; monogr.]
II-9
|
24324 |
hommel |
hommel:
hoomel (Q019p Beek)
|
hommel [DC 09 (1940)]
III-4-2
|
20524 |
homp brood |
homp:
homp (Q019p Beek),
hómp (Q019p Beek),
knab:
knap (Q019p Beek),
knode:
knô (Q019p Beek)
|
homp; Hoe noemt U: Een dik stuk brood (homp, fomp, facht, hoft, knods, knoft, kreeuw) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21043 |
honing |
honing:
honing (Q019p Beek),
hōneŋ (Q019p Beek)
|
Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.]
II-6
|
28549 |
honing halen uit klaver, linde enz |
vliegen op:
vlēgǝ op (Q019p Beek)
|
Het verzamelen van honing en stuifmeel door de bijen uit klaver, linde enz. [N 63, 51; Ge 37, 81]
II-6
|