e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q019p plaats=Beek

Overzicht

Gevonden: 2562
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
houtworm houtworm: eigen spellingsysteem  hout-wörm (Beek) wormpje dat gangen graaft in het hout van meubels enz. [meemel, muitel, meutel] [N 26 (1964)] III-4-2
houwhamer kapbeitel: kap˱bęjtǝl (Beek) Tweesnijdende beitel met een handgreep in het midden, gebruikt om metselstenen te bekappen. Zie ook afb. 16. [N 30, 15b; monogr.] II-9
huid vel: vel (Beek) huid [DC 01 (1931)] III-1-1
huiduitslag uitslag: oetsjlaak (Beek) Huiduitslag: plaatselijke verandering van de huid in de vorm van vlekken, pukkeltjes, etc. (dutsel, rool). [N 84 (1981)] III-1-2
huif van de huifkar huif: huf (Beek) Kap van de huifkar. Deze kap wordt over hoepels getrokken, die vooraf op een hooikar gezet worden. [N 17, 10b; S 15; Wi 17; L 27, 32; L 1a-m; monogr] I-13
huig lelletje: t lelke in de kael (Beek) Huig: het kegelvormig uitsteeksel van het weke gehemelte aan de ingang van de keel; het lelletje in de keel (huig, huik, ziel). [N 84 (1981)] III-1-1
huilen beuken: beuke (Beek), huilen: huule (Beek) zijn verdriet of pijn kenbaar maken door tranen te storten [huilen, beuken, simmen, schrauwen, grijnzen, gringzen] [N 85 (1981)] III-1-4
huismus, mus mus: musj (Beek) Hoe heet de huismusch? [DC 06 (1938)] III-4-1
huiszwaluw steenzwarbel: stijzjwarbel (Beek) huiszwaluw III-4-1
hulp, bijstand hulp: hulp (Beek) de ondersteuning die men iemand geeft om zijn werk af te maken [hulp, genade] [N 85 (1981)] III-1-4