e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Beek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
opbollen opbollen: opbǫlǝ (Beek) De afgewogen deegstukken opbollen. Het opbollen dient om een mooie ronde bol te verkrijgen, waardoor het vormen van het brood veel gemakkelijker kan geschieden, dan wanneer men dit van het direct afgewogen stuk moet doen (Schoep blz. 99). Verder dient het om de fijnheid van rijs te be√Ønvloeden en de kleefstof soepeler te maken. Het opbollen kan met de hand of machinaal plaatsvinden. [N 29, 34; N 29, 30b; monogr.] II-1
opdoeken opdoeken: opdōkǝ (Beek) Een doek onder de korf steken. De uiteinden van de doek worden met pinnetjes of oognagels vastgezet aan de korfwand. Hierdoor verhindert men het wegvliegen van de bijen tijdens het reizen. [N 63, 104a; JG 2b-5, add.; monogr.] II-6
open broed open broed: ǭpǝ brōt (Beek), open koninginnedop: ǭpǝ kø̄neŋenǝdop (Beek) Broed dat nog niet afgesloten of verzegeld is. De toekomstige bij zit dan nog in het stadium van ei en larf. [N 63, 25a; N 63, 20a; N 63, 22c] II-6
opereren opereren: operere (Beek) Opereren: een operatie verrichten (vlijmen, snijden). [N 84 (1981)] III-1-2
ophitsen opstoken: opsjteuke (Beek) een persoon of personen aanzetten tot ruzie [opstoken, hissen, opkitsen, oppinnen, opraden, aanlokken] [N 85 (1981)] III-1-4
ophouden met het werk uitscheiden: oet schejje (Beek) ophouden met werken [afscheiden, uitscheiden, ophouden] [N 85 (1981)] III-1-4
opletten op zijn qui-vive zijn: op z⁄n kievief zin (Beek) oplettend, achtslaan op wat kan gebeuren, gereed om te handelen, waakzaam [gewarig, gewaakzaam] [N 85 (1981)] III-1-4
opnieuw wannen triēren: triø̜̄rǝ (Beek) Als men uit het gezuiverde graan het beste zaad wil halen dat zal dienen als zaaigraan, moet men opnieuw wannen. Men draait de wanmolen dan vlug rond zodat al het fijnere graan wegvliegt. Soms gebeurt dit niet met de wanmolen, maar door het graan te zeven; zie het lemma ''zeven met de handzeef'' (6.3.11). De omschrijvende opgaven met behulp van het heteroniem van het lemma wannen, zoals nog eens doordraaien, of voor de tweede keer doorjagen, zijn hier niet opgenomen. [JG 1a, 1b -gedeeltelijk-] I-4
opper heukel: hī.kǝl (Beek) De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.] I-3
oppoken opringelen: oprøŋǝlǝ (Beek) Het vuur oppoken. [N 29, 8a; OB 2, 2b; monogr.] II-1