20414 |
peetoom |
peter:
pēͅtər (Q019p Beek)
|
peetoom (de oom naar wien iemand genoemd is) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20415 |
peettante |
paat:
pāt (Q019p Beek)
|
peettante (de tante naar wie iemand genoemd is) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20812 |
pekel |
pekel:
pęjkǝl (Q019p Beek)
|
De zoutoplossing waarin het vlees wordt bewaard. [N 28, 108; monogr.]
II-1
|
25454 |
pekelkuip |
vleestijn:
vlęjstin (Q019p Beek)
|
De houten kuip waarin men het gezouten vlees en spek bewaart. [N 28, 110; monogr.]
II-1
|
34116 |
penis van de stier |
pees:
pɛ̄s (L359p Beek)
|
Mannelijk geslachtsorgaan. [JG 1a, 1b]
I-11
|
20842 |
peper |
peper:
pèper (Q019p Beek)
|
peper [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
28656 |
pershoning |
pershoning:
pę̄šhōneŋ (Q019p Beek),
zeemhoning:
zēmhōneŋ (Q019p Beek)
|
Honing die men verkrijgt door de raten te persen, zodat de honing eruit loopt. Na verwijdering van de blanke, gave stukken raathoning doet men de onregelmatige stukken honingraat, nog niet verzegelde honing, open en gesloten broed, stuifmeelraten, grof werk, moerdoppen, dode bijen en ander afval in zakken van kaasdoek. Deze legt men in de honingpers, waarin ze onder grote druk de nog resterende honing prijs geven (De Roever, pag. 167). Deze geperste honing blijft echter na zeven en klaren toch een produkt van mindere kwaliteit. [N 63, 116b; N 63, 115d; N 63, 115c; JG 1a; monogr.]
II-6
|
28676 |
perszak |
perszak:
pę̄šzak (Q019p Beek)
|
Poreuze zak van onder meer kaasdoek gemaakt, waarin de ruwe honing wordt verzameld. Men legt deze zak in de honingpers. Onder de druk van de pers komt de honing naar buiten. Wat er uiteindelijk in de perszak overblijft, heeft slechts nog waarde als bemesting. [N 63, 122b; N 63, 122c; monogr.]
II-6
|
24856 |
perzikkruid |
veldreutsel:
vɛi̯.ltjrē̜tsǝl (L359p Beek)
|
Polygonum persicaria L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland, in tuinen en wegbermen met zeer kleine roze bloempjes in de vorm van een aar, lancetvormige bladen met een zwarte vlek en roze-rode stengels. Het bloeit van juni tot de herfst. De lengte varieert van 20 tot 100 cm. Voor weie (wilgen) zie ook de toelichting bij het lemma Hanepoot. [JG 1b, 1c, 2c; A 60A, 56]
I-5
|
19139 |
pesterij |
gejens:
gejens (Q019p Beek)
|
het kwellen [plaag, temptatie] [N 85 (1981)]
III-1-4
|