24324 |
hommel |
hommel:
hoomel (Q019p Beek)
|
hommel [DC 09 (1940)]
III-4-2
|
20524 |
homp brood |
homp:
homp (Q019p Beek),
hómp (Q019p Beek),
knab:
knap (Q019p Beek),
knode:
knô (Q019p Beek)
|
homp; Hoe noemt U: Een dik stuk brood (homp, fomp, facht, hoft, knods, knoft, kreeuw) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19784 |
hond |
hond:
hont (Q019p Beek)
|
hond
III-2-1
|
21043 |
honing |
honing:
honing (Q019p Beek),
hōneŋ (Q019p Beek),
hūjǝ.neŋ (L359p Beek),
hūǝnǝŋ (L359p Beek)
|
Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.]
II-6
|
28549 |
honing halen uit klaver, linde enz |
vliegen op:
vlēgǝ op (Q019p Beek)
|
Het verzamelen van honing en stuifmeel door de bijen uit klaver, linde enz. [N 63, 51; Ge 37, 81]
II-6
|
28664 |
honing vloeibaar maken |
kolben:
kolbǝ (Q019p Beek)
|
Gekristalliseerde honing door middel van een verwarmde ericaborstel of een verhit kolbtoestel vloeibaar maken. Dit is van toepassing bij het lossen van heidehoning, die in geleivorm in de raat zit. [N 63, 125c; N 63, 125b; monogr.]
II-6
|
28665 |
honing zeven |
zeven:
zēvǝ (Q019p Beek),
zijen:
ziǝ (Q019p Beek)
|
Het zeven van de honing tijdens het slingeren. Door een zeef aan de tapkraan te hangen kan men de druipende honing al reinigen. De in de honing achtergebleven zegels, broed, wasdeeltjes en andere onzuiverheden licht men eruit. Bij voorkeur zeeft men tweemaal tijdens het slingeren. Platte zeven geven vrij veel verlies en raken spoedig verstopt. Men kent ook bolvormige en puntvormige honingzeven. [N 63, 127a; Ge 37, 177; monogr.]
II-6
|
28684 |
honingbak |
honingrijper:
hōneŋrīpǝr (Q019p Beek),
keulse pot:
kø̜lsǝ pot (Q019p Beek),
tob:
top (Q019p Beek)
|
Opvangbak bij het slingeren voor gezeefde honing. Men kan hiervoor ieder willekeurig vat, een emmer (liefst geen zinken, gegalvaniseerde of koperen maar wel een roestvrij stalen), een kuip of pot gebruiken. [N 63, 127c; monogr.]
II-6
|
28450 |
honingcel |
honinghuisje:
hōneŋhȳskǝ (Q019p Beek)
|
Elk van de zeshoekige openingen in de raat waarin de honing wordt opgeslagen. [N 63, 46a]
II-6
|
28667 |
honingdrank |
honingwijn:
hōneŋwīn (Q019p Beek)
|
Na de verwijdering van de honing uit de raten houdt men ruwe was over die gezuiverd wordt met water. De gegiste honing- en wateroplossing wordt dan mee of mede, honingdrank genoemd. [N 63, 120a; R 3, 45; Ge 37, 148; JG 2b-5, add.; monogr.]
II-6
|